Feiten

Directeur is op 15 mei 2017 een ongeval overkomen tijdens het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden voor bedrijf X. Bedrijf X is een pluimveeverwerkend bedrijf. Bedrijf X heeft de schoonmaak van de werkruimtes en machines bij bedrijf X uitbesteed aan het schoonmaakbedrijf van directeur. Indien nodig voerde de directeur zelf ook schoonmaakwerkzaamheden uit. Op 15 mei 2017 is directeur een ongeval overkomen tijdens het schoonmaken van een kipfileermachine. Hij heeft daarbij een snijwond opgelopen aan zijn linkeronderarm als gevolg waarvan deze onderarm (uiteindelijk) moest worden geamputeerd. Directeur heeft bedrijf X aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van dit ongeval, gebaseerd op onder andere de werkgeversaansprakelijkheid van artikel 7:658 lid 4 BW. Directeur verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat hij voor de werkzaamheden die hij ten tijde van het ongeval bij bedrijf X heeft verricht binnen de reikwijdte van artikel 7:658 BW valt.

Oordeel

Anders dan bedrijf X betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat de schoonmakers van het schoonmaakbedrijf voor de zorg voor hun veiligheid wel degelijk (mede) afhankelijk waren van bedrijf X. Een belangrijk onderdeel van de door de schoonmakers uit te voeren werkzaamheden was immers dat zij de machines van bedrijf X waarmee het pluimvee werd verwerkt, moesten schoonmaken. Directeur heeft terecht naar voren gebracht dat zowel zijn werknemers als directeur zelf weinig tot geen invloed konden uitoefenen op (1) welke machines zij moesten schoonmaken, (2) het onderhoud van die machines en – daarmee samenhangend – (3) de veiligheid van die machines. Zij waren daarvoor volledig afhankelijk van bedrijf X. Indien en voor zover bedrijf X zijn zorgverplichtingen ten aanzien van de veiligheid van deze machines niet zou zijn nagekomen, dient het op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers én anderen die werken met deze machines. De kantonrechter is daarbij van oordeel dat het antwoord op de vraag wie er zeggenschap had over de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden als zodanig – waarover partijen van mening lijken te verschillen – in dit geschil feitelijk niet van belang is. Het feit dat het schoonmaakwerk was uitbesteed aan het schoonmaakbedrijf (in de persoon van directeur) en dat dit schoonmaakwerk daarmee de verantwoordelijkheid van het schoonmaakbedrijf was, maakt niet dat die verantwoordelijkheid zich ook zou uitstrekken tot de veiligheidsrisico’s ten aanzien van (potentieel gevaarlijke) machines waarover het schoonmaakbedrijf (en dus directeur) in het geheel geen zeggenschap had. De kantonrechter is voorts van oordeel dat voldaan is aan het vereiste van artikel 7:658 lid 4 BW dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep en bedrijf’. Bedrijf X dient uit hoofde van wet- en regelgeving te voldoen aan strenge hygiëne- en voedselveiligheidseisen. Om daaraan te kunnen voldoen is het schoonmaken van de machines en werkruimten van bedrijf X van essentieel belang. Als deze schoonmaakwerkzaamheden niet (adequaat) worden uitgevoerd, heeft dat directe consequenties voor de bedrijfsvoering van bedrijf X. Bovendien werden de schoonmaakwerkzaamheden in het verleden volledig door de werknemers van bedrijf X zelf uitgevoerd. Dit illustreert dat de schoonmaakwerkzaamheden onderdeel zijn van het wezen van de bedrijfsvoering van bedrijf X of toch ten minste in het verlengde daarvan liggen. Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat directeur als persoon binnen de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW valt. De kantonrechter zal aldus de verklaring voor recht toewijzen. Het is nu aan partijen om de verdere schadebehandeling buiten rechte weer ter hand te nemen.