Naar boven ↑

Rechtspraak

International Transport Workers’ Federation c.s./Marlow Navigation Netherlands B.V. c.s.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 16 februari 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:695
Het belang van vakbondsorganisaties weegt op dit moment door de coronamaatregelen minder zwaar dan het belang van werkgevers in zeevaartbranche bij handhaving van het verbod van sjorwerkzaamheden door bemanningsleden.

Feiten

De door International Transport Workers’ Federation c.s. gevraagde voorziening strekt ertoe dat Marlow Navigation Netherlands B.V. c.s.  de ‘Non-Seafarers Work Clause’ nakomen. Op grond van deze bepaling, die deel uitmaakt van internationale, contractuele afspraken die in collectief verband zijn gemaakt door internationale werknemers- en werkgeversorganisaties, is het in beginsel verboden om sjorwerkzaamheden (het vastzetten en loshalen van containers op containerschepen) te doen verrichten door bemanningsleden. Ingevolge de ‘Non-Seafarers Work Clause’ dienen deze werkzaamheden in beginsel te worden uitgevoerd door ‘dock workers’, werknemers van aan de wal gevestigde sjorbedrijven. Er is sprake van een steeds voortdurende schending van een uitdrukkelijk tussen partijen overeengekomen clausule, aan de implementatie waarvan Marlow Navigation Netherlands B.V. c.s.  zich na de overeengekomen transitieperiode (tot 1 januari 2020) uitdrukkelijk hebben gecommitteerd. Indien een dergelijke schending (nog) langer kan voortduren, brengt dit ernstige schade toe aan het vertrouwen dat sociale partners in elkaar moeten kunnen stellen. Het belang van de zeevarenden wordt door voortduring van de schending geschaad. Zij hebben er, ter bescherming van hun veiligheid, recht op zo veel mogelijk vrijgesteld te zijn van dergelijke risicovolle werkzaamheden. Voortduring van de schending brengt verder de reputatie van International Transport Workers’ Federation c.s. schade toe. Ten slotte hebben de afgesloten Special Agreements (per individueel schip gesloten overeenkomsten waarin de ‘Non-Seafarers Work Clause’ is geïncorporeerd) een beperkte looptijd. Van de zijde van Marlow Navigation Netherlands B.V. c.s.  en de gevoegde partijen is onder meer aangevoerd dat de heersende coronapandemie en het daaruit voortvloeiende gevaar van besmetting van de bemanningsleden van de desbetreffende schepen aan toewijzing van de gevraagde voorziening in de weg staan. International Transport Workers’ Federation c.s. zijn bij dagvaarding in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 27 augustus 2020.

Oordeel

Gegeven het stadium van de bodemprocedure en de ‘afstemmingsregel’ heeft het hof partijen voorafgaand aan de zitting meegedeeld dat het rekening houdt met de mogelijkheid dat het zijn uitspraak voorlopig zal aanhouden. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat het belang van Marlow Navigation Netherlands B.V. c.s.  in het kader van de (volks)gezondheid zwaarder weegt dan het belang van International Transport Workers’ Federation c.s. bij het thans – op het moment van de onderhavige uitspraak – naleven van de ‘Non-Seafarers Work Clause’. In aanbevelingen van verschillende instanties wordt geadviseerd de bemanning zo min mogelijk bloot te stellen aan besmettingsgevaar door het aantal bezoekers van een schip. In de Rotterdamse haven is het sjorren van containers door de bemanning niet verboden. Tussen partijen is in geschil of het sjorren aan boord van kleinere containerschepen door sjorploegen van de wal veiliger is dan het sjorren door de eigen bemanning. Wat hiervan zij, het is niet aannemelijk dat in dit verband acute veiligheidsrisico’s aan de orde zijn. Daarmee strookt dat het, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, voor 1 januari 2020 gebruik was dat de bemanning zelf sjorwerkzaamheden uitvoerde op de schepen waar het hier om gaat. Daarmee strookt ook dat de ‘Non-Seafarers Work Clause’ geen absoluut karakter heeft en een transitieperiode heeft gekend. Daarmee strookt ten slotte dat International Transport Workers’ Federation c.s. het door hen in eerste aanleg gestelde spoedeisend belang niet hebben toegelicht door te verwijzen naar acute veiligheidsrisico’s. In het licht van deze omstandigheden, in onderling verband bezien, wegen de belangen van International Transport Workers’ Federation c.s. onvoldoende zwaar om te kunnen oordelen dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad zoals gevorderd, wordt vereist. Anders dan de voorzieningenrechter heeft gedaan, verbindt het hof hieraan op dit moment niet de conclusie dat de vordering van International Transport Workers’ Federation c.s. moet worden afgewezen, maar wel dat de genoemde omstandigheden thans aan het (alsnog) toewijzen daarvan in de weg staan. Hoe lang deze omstandigheden nog aan de orde zullen zijn, valt op dit moment niet te voorspellen. Het hof zal een nadere mondelinge behandeling bepalen op 10 september 2021 om 9.00 uur. Het hof heeft voor deze ruime termijn gekozen omdat naar verwachting dan meer duidelijkheid zal bestaan over de ontwikkeling van de coronapandemie en de mogelijke gevolgen daarvan voor deze zaak.