Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 9 november 2021
ECLI:NL:RBLIM:2021:8423
Feiten
Werknemer is vanaf 3 september 2015 via een uitzendbureau bij Ceva Logistics Netherlands B.V. (Ceva) tewerkgesteld. Zijn werkzaamheden bestonden uit het lossen van vrachtwagens of containers. Op 9 juni 2016 is werknemer tijdens het lossen van dozen uit een container met zijn rechterheup op de rand van een dock leveller ten val gekomen. Hij is vier dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Werknemer heeft Ceva aansprakelijk gesteld voor het voorval en de gevolgen daarvan. Ceva heeft – zonder erkenning van aansprakelijkheid – in november 2019 aan werknemer twee betalingen gedaan, te weten € 7500 voor persoonlijke schade en € 5000 voor buitengerechtelijke kosten. Werknemer verzoekt in een deelgeschilprocedure een verklaring voor recht dat Ceva aansprakelijk is voor het voorval en dat Ceva (derhalve) verplicht is om de daaruit voortkomende, toerekenbare schade van werknemer aan hem te vergoeden.
Oordeel
Bevoegdheid rechtbank
Op basis van artikel 93 sub c Rv is de kantonrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Werknemer heeft het verzoek echter ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft voornoemde bevoegdheidskwestie op de mondelinge behandeling van de zaak aan de orde gesteld. Ceva heeft ten tijde van de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt in te stemmen met de behandeling van de zaak door de rechtbank in plaats van de kantonrechter
Werkgever niet aansprakelijk
Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden is gevallen. Werknemer heeft daarnaast onbetwist gesteld dat hij enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen met heup-/beenklachten. Gelet daarop kan als vaststaand worden aangenomen dat werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft geleden. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of Ceva aan haar zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat Ceva in de gegeven omstandigheden al die maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar mochten worden verwacht ter voorkoming van schade bij werknemer. De situatie ter plaatse is bekeken door de Arbeidsinspectie en zij heeft geen overtreding van de zorgplicht geconstateerd die in verband staat met het voorval. Dat, naar werknemer stelt, op de dag van het voorval sprake was van te weinig licht op de werkplek, is niet gebleken. Voorts volgt de rechtbank werknemer niet in zijn stelling dat door de inzet van twee in plaats van drie werknemers door Ceva een onveilige werksituatie is gecreëerd. Van een gevaarzettende situatie door een ‘te nauwe doorgang’ waar werknemer steeds doorheen ‘moest’, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken. Ceva stelt dat van haar redelijkerwijs geen andere maatregelen rondom de dock leveller hadden kunnen worden gevergd (de ondergrond was voldoende grof, de kleur van de dock leveller stak duidelijk af tegen de vloer, aan de zijkant bevond zich een geel-zwarte veiligheidsbelijning). Werknemer heeft niet gewezen op specifieke maatregelen die Ceva in dit geval wél had kunnen nemen waarmee het ongeval (mogelijk) voorkomen had kunnen worden. Van een werknemer mag naar het oordeel van de rechtbank worden gevergd dat hij op zijn minst enigszins globaal stelt wat de werkgever meer had moeten doen. Tot slot oordeelt de rechtbank dat Ceva ook op het punt van instructie en toezicht aan haar zorgplicht heeft voldaan. De slotsom luidt dat Ceva niet aansprakelijk is jegens werknemer. Afwijzing van het verzoek volgt.