Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 14 oktober 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:12108
Feiten
Werkgever en werknemer hebben op 19 september 2016 een arbeidsovereenkomst gesloten. Daarnaast hebben partijen een studieovereenkomst gesloten. Op 30 oktober 2017 heeft werknemer een brief gestuurd aan werkgever, waarin hij aangeeft de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Werkgever, vertegenwoordigd door de curator in het faillissement van werkgever, vordert dat werknemer wordt veroordeeld om aan werkgever € 6.711,25 te betalen.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat het beroep van werknemer dat hij de studieovereenkomst onder dwang heeft ondertekend niet opgaat. Werknemer heeft verklaard dat zijn dienstverband weliswaar zou worden verlengd, maar dat hij bij niet-ondertekenen nog slechts ingezet zou worden op het traject Maastricht-Luik, wat voor hem erg ver van huis zou zijn. Deze omstandigheid is echter onvoldoende om te spreken van bedreiging of dwang, zodat dit niet tot vernietiging van de arbeidsovereenkomst kan leiden. Voorts overweegt de kantonrechter dat de studieovereenkomst met bijlage redelijkerwijze niet anders kan worden begrepen dan dat wordt overeengekomen dat de in de bijlage bedoelde studiekosten – met inachtneming van de 36-maanden staffel – door werknemer moeten worden terugbetaald indien en voor zover werknemer – kort gezegd – binnen 36 maanden na afronden van de studie op eigen initiatief uit dienst treedt. Dat laatste is hier het geval. Dat werknemer uit dienst is getreden in verband met het dreigende faillissement van werkgever maakt dit niet anders. Werkgever draagt voorts de bewijslast om te bewijzen welke opleidingen werknemer daadwerkelijk heeft gevolgd en tot welke kosten dit voor werkgever heeft geleid. Bij de bespreking van de verschillende kostenposten overweegt de kantonrechter dat werkgever ten aanzien van een aantal posten niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Deze opleidingen werden, zoals werknemer heeft gesteld, door Nedtrain en NS Reizigers kosteloos verzorgd. Ook neemt de kantonrechter voor een van de kostenposten aan dat dit een verschrijving is. Tot slot vordert werkgever € 1.305 aan kosten voor het Rgr-examen. Werknemer betwist deze kosten te zijn verschuldigd, omdat werkgever bij aanvang van het dienstverband wist waar hij werknemer wilde inzetten en dus had kunnen weten dat werknemer niet over de vereiste papieren beschikte. Werknemer voert echter niet aan waarom deze omstandigheid ertoe zou moeten leiden dat de opleiding niet in een studiekostenovereenkomst zou mogen worden meegenomen. Vast staat dat hij het Rgr-examen heeft afgelegd en dat werkgever hiervoor de kosten heeft gedragen. Werknemer is voor dit examen dan ook de kosten verschuldigd, met inachtneming van de 36-maanden staffel en te vermeerderen met de wettelijke rente. Samenvattend zal worden toegewezen een bedrag van € 1.655,44. Dit bedrag is berekend als volgt. De kosten van het Rgr-examen en de instructie SGM bedragen samen € 2.055. Hiervan dient 7/36e ofwel € 399,58 te worden afgetrokken, waarna het bedrag van € 1.655,42 resteert, te vermeerderen met de wettelijke rente.