Rechtspraak
Feiten
Partijen hebben op 1 november 2018, zonder dat sprake was van een dienstverband, een studieovereenkomst gesloten voor de rijopleiding C en E bij C, inclusief theoretische en praktische toetsen. Afgesproken is onder meer dat de studiekosten door bedrijf X zullen worden voorgeschoten en persoon B een eigen bedrage zal betalen van 10% van de opleidingskosten, met als voorwaarde dat de gehele cursus met goed gevolg wordt afgerond en de kandidaat na behalen van de cursus minimaal 26 maanden in dienst is bij X. B is met ingang van 15 april 2019 op grond van een arbeidsovereenkomst voor drie maanden in dienst getreden bij X in de functie van oproepkracht cleaner. Per 15 juli 2019 is B op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden in dienst getreden bij X in de functie van oproepkracht algemeen medewerker. Per 19 augustus 2019 is de arbeidsovereenkomst van B gewijzigd, omdat hij zijn rijopleiding had voltooid. Hij is per die datum bij X in dienst getreden in de functie van chauffeur met een arbeidsduur van 40 uur per week en een proeftijd van één maand. In de gewijzigde arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen: “Wanneer medewerker het dienstverband wil beëindigen [is] X gerechtigd [...] de totale opleidingskosten aan medewerker door te berekenen conform de overeenkomst welke is getekend op 1 november 2018.” Op 19 augustus 2019 is tevens het document “Aanhangsel arbeidsovereenkomst” door partijen ondertekend. Tijdens de proeftijd heeft X de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd en is die tot een einde gekomen. B is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 29 april 2021. Volgens werknemer moet de oorspronkelijke vordering van X omtrent de terugbetaling van de studiekosten alsnog worden afgewezen. B heeft zich op het standpunt gesteld dat de artikelen 43 en 45 van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2019 (hierna: de cao) van toepassing zijn op de studieovereenkomst. Volgens B is hij vanwege de toepassing van de cao niet verplicht om de studiekosten terug te betalen, omdat hij niet zelf ontslag heeft genomen.
Oordeel
Partijen zijn het erover eens dat B op grond van de studieovereenkomst van 1 november 2018 verplicht is om het door X betaalde deel van zijn studiekosten terug te betalen. De cao is van toepassing op de werknemers die bij X in dienst zijn. B was echter nog geen werknemer toen hij de studieovereenkomst op 1 november 2018 sloot met X. B kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat met het ingaan van zijn eerste arbeidsovereenkomst bij X op 15 april 2019 de cao alsnog van toepassing is verklaard op de studieovereenkomst van 1 november 2018, omdat nergens uit volgt dat dit tussen partijen is overeengekomen. Ook heeft de algemeenverbindendverklaring van de cao op 15 februari 2019 geen terugwerkende kracht, zodat dit er niet toe kan leiden dat de cao alsnog van toepassing is op de studieovereenkomst. Voorts kan B niet gevolgd worden in zijn stelling dat met het ingaan van zijn arbeidsovereenkomst als chauffeur op 19 augustus 2019 er met X een aangepaste of nieuwe studieovereenkomst is gesloten, namelijk het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst, en dat op die nieuwe studieovereenkomst de cao wel van toepassing is. Er was immers geen sprake van een nieuwe studieovereenkomst; op 19 augustus 2019 was ‘de studie’ al voltooid. Als het aanhangsel inhoudelijk wordt bekeken dan kan deze niet anders worden uitgelegd dan dat hierin de terugbetalingsafspraken van de reeds afgeronde rijopleiding nog een keer worden herhaald en vastgelegd, zodat dit niet kan worden aangemerkt als een nieuwe studieovereenkomst. Daarnaast is in de gewijzigde arbeidsovereenkomst van 19 augustus 2019 met betrekking tot de betaling van de opleidingskosten bij het beëindigen van het dienstverband door B ook verwezen naar de overeenkomst van 1 november 2018, wat erop duidt dat deze overeenkomst nog steeds geldig was en er geen sprake is geweest van een nieuwe studieovereenkomst. Een en ander betekent dat B niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de cao van toepassing is op de studieovereenkomst van 1 november 2018, zodat dit geen reden is waarom hij de studiekosten niet aan X hoeft terug te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft B naar voren gebracht dat X met deze constructie (het eerst afsluiten van een studieovereenkomst en daarna pas het aanbieden van een arbeidsovereenkomst) de cao wil omzeilen. In deze stelling kan B niet gevolgd worden. Nu de hoogte van de oorspronkelijke vordering door werknemer niet is betwist, zal werknemer worden veroordeeld om de studiekosten ten bedrage van € 6.586,36 aan X te betalen.