Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 8 december 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:11361
Feiten
De onderneming van de oud-werkgever is met ingang van 13 maart 2018 voortgezet door Woltex. In een brief van 8 november 2018 heeft Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (hierna: Bpf MITT) haar besluit tot verplichte aansluiting van Woltex B.V. bij haar pensioenfonds met ingang van 1 januari 2013 meegedeeld. In een brief van 7 december 2018 heeft Bpf MITT dat toegelicht. Volgens Bpf MITT houdt Woltex zich bezig met werkzaamheden die vallen onder de werkingssfeer van de CAO MITT, omdat zij zich bezighoudt met het gedeeltelijk in eigen beheer produceren van bedrijfskleding en borduren/bedrukken van (bedrijfs)kleding en (persoonlijke) beschermingsmiddelen. Op 4 januari 2019 heeft Bpf MITT een ambtshalve premienota aan Woltex opgelegd voor een bedrag van € 18.033,84. Woltex heeft bezwaar gemaakt tegen haar aansluiting bij Bpf MITT. In een brief van 8 maart 2019 heeft Bpf MITT het bezwaar van Woltex ongegrond verklaard. Woltex c.s. vorderen dat de kantonrechter voor recht verklaart dat zij niet vallen onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelname aan het Bpf MITT. Bpf MITT vordert bij wijze van tegenvordering een verklaring voor recht dat Woltex vanaf 1 januari 2013 valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit, zodat zij over die periode verplicht is tot betaling van de pensioenpremie.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat het standpunt van Woltex, dat het bedrukken of laten borduren van kleding door Woltex zo incidenteel gebeurt dat het verwaarloosbaar is, niet wordt gevolgd. Ter zitting heeft Woltex verklaard dat de omzet voor 60% wordt gegenereerd door de verkoop van beschermingsmiddelen, en voor 40% door verkoop van bedrijfskleding. Van die 40% kleding is ongeveer 60% voorzien van een logo of bedrijfsnaam. Daarmee moet als vaststaand worden aangenomen dat in ieder geval 24% van de omzet van Woltex bestaat uit de verkoop van bedrijfskleding met een logo of bedrijfsnaam, die Woltex daarop heeft gedrukt of laten borduren. Die is een bijna een kwart, en dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet zo marginaal dat dit als verwaarloosbaar gekwalificeerd kan worden, zoals Woltex c.s. concluderen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de optie om artikelen te laten bedrukken of borduren nadrukkelijk wordt gepromoot op de website van Woltex. Gelet op het voorgaande kan Woltex ook niet worden gevolgd in het standpunt dat haar verplichte aansluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbare situatie en onaannemelijke rechtsgevolgen leidt. Daarbij komt dat Bpf MITT onbetwist heeft aangevoerd dat de sociale partners die de verplichtstelling hebben aangevraagd, er bewust voor hebben gekozen dat de werkingssfeer alle werkgevers omvat die activiteiten verrichten zoals genoemd in het Verplichtstellingsbesluit, ook als de werkgever die activiteiten niet ‘uitsluitend of in hoofdzaak’ verricht. Verder is van belang dat Woltex geen andere pensioenvoorziening heeft getroffen voor haar werknemers. Met betrekking tot de tegenvordering overweegt de kantonrechter dat de verklaring voor recht dat Woltex c.s. onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen, zal worden toegewezen. Het beroep op verjaring voor de premies voor 1 januari 2014 worden afgewezen. De premievorderingen van Bpf MITT zijn na 22 juni 2021 opeisbaar geworden, zodat de verjaringstermijn pas vanaf dat moment aanvangt. Op 22 juni 2021 heeft Woltex c.s. immers voor het eerst (geanonimiseerde) werknemersgegevens verstrekt, op basis waarvan Bpf MITT verschuldigde premies heeft kunnen berekenen. De conclusie is dat de oude werkgever het gevorderde premiebedrag van € 7.227,36 over de periode van 1 januari 2013 tot 13 maart 2018 moet betalen, en Woltex het gevorderde premiebedrag van € 18.647,30 over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juni 2021, zodat deze vorderingen worden toegewezen. De gevorderde pensioenpremie over de periode vanaf 1 juni 2021 wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat deze al opeisbaar is.