Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Leiden), 20 december 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:14034
Feiten
Werkneemster is sinds 1 november 2016 in dienst van werkgever tegen een salaris van € 3.042,12 bruto per maand op basis van 36 uur per week (vier dagen van negen uur). Werkneemster werkt gedeeltelijk vanuit huis. Vanaf 2018 heeft werkgever in het kader van beoordelingsgesprekken twijfels uitgesproken over de omvang van de door werkneemster gewerkte uren. In november 2020 valt werkneemster uit wegens ziekte. Op 26 april 2021 acht de bedrijfsarts werkneemster hersteld voor vier maal acht uur per dag. Volledige hersteldmelding vindt plaats per 2 juni 2021. Op 1 juli 2021 vindt een gesprek plaats waarbij werkgever werkneemster confronteert met verschillen tussen de inloggegevens, haar agenda en haar verlofregistratie. Werkneemster wordt in afwachting van verdere maatregelen vrijgesteld van werkzaamheden. Op 5 juli 2021 vindt een ontslag op staande voet plaats met als dringende redenen een geconstateerd verschil in gewerkte en geregistreerde uren, het feit dat werkneemster op de thuiswerkdagen niet online was en dat werkneemster niet eerlijk is geweest over 120 niet gewerkte uren in een periode van acht weken. Werkneemster verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen, werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon alsook wedertewerkstelling. Volgens werkneemster is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Ook stelt werkneemster dat zij nog arbeidsongeschikt was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft werkneemster een deel van haar verzoeken ingetrokken (switch). Werkneemster verzoekt vervolgens toekenning van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzeggingen en een transitievergoeding. Werkgever verzet zich tegen verzoeken van werkneemster en dient als tegenverzoek een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt allereerst dat er sprake is van een onverwijlde opzegging. Vervolgens is tijdens de zitting voldoende aannemelijk geworden dat werkneemster in een periode van acht weken gedurende veel uren niet was ingelogd. Werkneemster heeft ook erkend dat er gedurende 94 uur niet is gewerkt. Het verweer van werkneemster dat zij op het moment van ontslag op staande voet arbeidsongeschikt was, slaagt volgens de kantonrechter niet, omdat niet is gebleken dat zij tegen het besluit van de bedrijfsarts (volledige hersteldmelding) is opgekomen. Ook is komen vast te staan dat werkneemster na het gesprek van 1 juli 2021 wijzigingen heeft aangebracht in het verlofregister. De niet onderbouwde stelling van werkneemster dat werkgever haar agenda zou hebben gemanipuleerd leidt volgens de kantonrechter tot een vertrouwensbreuk. De kantonrechter concludeert dat er ook sprake is van een rechtsgeldige opzegging en dat werkneemster geen recht heeft op een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Omdat volgens de kantonrechter is komen vast te staan dat werkneemster, afgezien van het ongeoorloofde verzuim, naar behoren heeft gefunctioneerd en daarnaast een moeilijke tijd met ernstige pijnklachten heeft moeten doormaken, is er aanleiding om op grond van artikel 7:673 lid 8 BW een transitievergoeding toe te kennen, te verhogen met de wettelijke rente. Vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de werkgever wordt afgewezen.