Rechtspraak
Rechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem, 29 december 2021Feiten
Werknemer is van 12 maart 2019 tot en met 30 april 2021 in dienst geweest van een ijssalon/lunchroom (hierna: werkgeefster). Op de arbeidsovereenkomst is de cao KHN (hierna: de cao) van toepassing. Partijen hebben in mei 2020 afgesproken de tot dan toe opgebouwde min-uren van werknemer te verrekenen met zijn vakantiegeld. Werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021 opgezegd. Bij de eindafrekening is werkgeefster uitgegaan van 136,54 min-uren en daarvoor is een bedrag van € 1.579,77 in mindering gebracht. Werknemer vordert veroordeling van werkgeefster tot onder meer betaling van onterecht ingehouden min-uren en stelt zich op het standpunt dat werkgeefster deze uren ten onrechte heeft verrekend.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De afspraak de tot en met maart 2020 opgebouwde min-uren tussentijds te verrekenen is nietig wegens strijd met de cao. Van verrekening van min-uren kan op grond van artikel 2.12 cao immers alleen sprake zijn bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat werknemer aanspraak kan maken op het ten onrechte verrekende bedrag, door hem onbetwist gesteld op € 936,13. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht werkgeefster ook bij het einde van de arbeidsovereenkomst geen min-uren verrekenen. Er is immers geen sprake van een in redelijkheid voor rekening van werknemer komende oorzaak van de min-uren; deze zijn, naar niet in geschil is, in de eerste plaats eigen aan (het werken in) een seizoensbedrijf en zijn in de tweede plaats (in ieder geval deels) te wijten aan de coronacrisis (althans, de in verband daarmee geldende overheidsmaatregelen). De stelling van werkgeefster dat werknemer het, met zijn ontslag per 1 mei 2021, aan zichzelf te wijten heeft dat hij de min-uren niet meer kon ‘wegwerken’, maakt het voorgaande niet anders. Werkgeefster stelt op haar beurt dat zij door de jaren heen, ten gunste van werknemer, te weinig tijd heeft ingehouden voor pauzes. Werkgeefster ziet aanleiding thans een en ander alsnog ‘recht te trekken’. Daarmee miskent zij echter dat de cao (een minimum-cao) afwijkingen ten gunste van de werknemer wel toestaat. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat werknemer recht heeft op € 1.676,40 aan vakantiegeld. De kantonrechter ziet aanleiding werkgeefster in de gelegenheid te stellen bij akte een nieuwe eindafrekening op te stellen, met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is overwogen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.