Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Gezamenlijke Tankdienst Schiphol B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 25 november 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:11186
Opzegging niet in strijd met opzegverbod tijdens ziekte, omdat niet is gebleken dat op of voor de datum van de ontslagaanvraag bij het UWV al sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in de zin van artikel 7:670 lid 1 BW.

Feiten

Werknemer is op 1 november 2017 in dienst getreden bij Gezamenlijke Tankdienst Schiphol B.V. (hierna: GTS) als vliegtuigtanker. Daarvoor (per 16 juni 2014) was werknemer als uitzendkracht voor GTS werkzaam. Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft werknemer zich bij GTS beklaagd over het gedrag van een collega (planner) op 26 oktober 2020. Naar aanleiding van die e-mail heeft GTS een gesprek gevoerd met de betreffende collega en werknemer. Op 3 januari 2021 heeft GTS een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV om de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen wegens bedrijfseconomische redenen. Op 4 januari 2021 heeft GTS werknemer hiervan op de hoogte gesteld en is werknemer vrijgesteld van werk. Op 8 januari 2021 heeft werknemer zich ziek gemeld. In de procedure bij het UWV heeft werknemer aangevoerd dat zijn ziekte al eerder dan 3 januari 2021 is aangevangen zodat het opzegverbod tijdens ziekte aan de opzegging in de weg staat. Bij beslissing van 23 april 2021 heeft het UWV aan GTS toestemming verleend de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Werknemer verzoekt de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst door GTS te vernietigen en GTS te veroordelen het loon van werknemer te betalen.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat het voor de toepasselijkheid van het opzegverbod erom gaat of werknemer feitelijk al op of voor 3 januari 2021 arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Niet gebleken is dat werknemer eerder dan op 1 maart 2021 (datum verweerschrift UWV) heeft gemeld dat zijn ziekte al voor 3 januari 2021 was aangevangen. Weliswaar heeft werknemer ter zitting gesteld dat hij dit al eerder aan de (kantoorgenoot van) de gemachtigde van GTS heeft meegedeeld, maar dat is door GTS gemotiveerd betwist. De kantonrechter acht het op basis van de verklaring van werknemer en de in het geding gebrachte rapporten aannemelijk dat werknemer al (ruim) vóór de ontslagaanvraag van 3 januari 2021 spannings- en/of depressieve klachten had. Werknemer heeft echter in het licht van het verweer van GTS onvoldoende aangetoond dat hij vóór of op 3 januari 2021 al door ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten. De kantonrechter vindt in dit verband doorslaggevend dat werknemer tot 4 januari 2021 zijn werkzaamheden volledig en naar volle tevredenheid heeft verricht. Werknemer heeft tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden geen klachten geuit en heeft onvoldoende weersproken dat GTS geen bijzonderheden aan hem of zijn werk heeft gezien of had kunnen zien op grond waarvan GTS had moeten vaststellen dat het niet goed met hem ging en hij zijn werk niet (naar behoren) kon doen. Weliswaar heeft werknemer desgevraagd ter zitting nog meegedeeld dat hij ten gevolge van zijn klachten wankelde tijdens het lopen, maar GTS heeft ook deze stelling ter zitting gemotiveerd weersproken. De conclusie van de verzekeringsarts in april 2021 dat de arbeidsongeschiktheid ook voorafgaand aan 3 januari 2021 (op basis van de rapportage van de psycholoog en het huisartsjournaal) medisch voldoende aannemelijk is, heeft GTS met de conclusie van de bedrijfsarts weersproken en die conclusie legt in de gegeven hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal. Van opzegging in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.