Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 21 december 2021
ECLI:NL:RBGEL:2021:7045
Feiten
Werknemer is op 1 februari 2021 bij werkgever in dienst getreden als chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van drie maanden tot en met 30 april 2021. Per 1 mei 2021 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen. Werknemer is op 20 juli 2021 op staande voet ontslagen. Tussen (de gemachtigden van) partijen heeft vervolgens een e-mailcorrespondentie plaatsgevonden die heeft geleid tot een minnelijke regeling die is gerealiseerd op 11 oktober 2021. Het ontslag op staande voet is daarbij door werkgever ingetrokken. Werknemer verzoekt onder andere het (achterstallig) loon vanaf 1 augustus 2021 tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd. Werkgever voert verweer.
Oordeel
Gelet op de tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling tot stand gekomen afspraken dient de kantonrechter thans enkel nog een beslissing te nemen op het verzoek tot betaling van het salaris over de maanden augustus en september 2021. Tussen partijen staat vast dat zij zijn overeengekomen dat werkgever voornoemd salaris aan werknemer diende te voldoen. Werknemer vordert nakoming van deze overeenkomst. Werkgever beroept zich op betalingsonmacht. Nog daargelaten de vraag wat de rechtsgevolgen daarvan zouden moeten zijn, heeft werkgever zijn standpunt dat sprake is van betalingsonmacht op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit naar het oordeel van de kantonrechter niet vast komt te staan. Voor zover werkgever zich met de stelling dat hij de afspraken niet was aangegaan als hij op de hoogte was geweest van de consequenties daarvan, heeft bedoeld een beroep te doen op een wilsgebrek, oordeelt de kantonrechter als volgt. Volgens werkgever is hij er bij het aangaan van de minnelijke regeling vanuit gegaan dat het een gegeven was dat werknemer ziek was in de periode vanaf 20 juli 2021 en dat hij de loonkosten daarom vergoed zou krijgen via zijn verzuimverzekering. Achteraf blijkt echter dat dit voor de verzekeraar onvoldoende vaststaat en dat die voor de vaststelling van de eerste ziektedag steeds nadere stukken wenst te ontvangen Het gevolg hiervan is dat werkgever eerst vanaf 20 oktober 2021 het loon van werknemer uitgekeerd krijgt van de verzuimverzekering. Daar komt nog bij dat hij ook wordt geconfronteerd met hoge kosten in verband met de tussen partijen voorgestane tweedespoorre-integratie van werknemer. Van deze kosten was werkgever evenmin op de hoogte. Werknemer heeft daartegen tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het UWV in september 2021 een oordeel heeft afgegeven in verband met de aanvraag van een uitkering ingevolge de Ziektewet waaruit de ziekte van werknemer per 20 juli 2021 blijkt. Artikel 6:228 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand komt onder invloed van dwaling vernietigbaar is. De wet onderscheidt drie gevallen waarin vernietiging op grond van dwaling mogelijk is, namelijk: (a) de verkeerde voorstelling van zaken is te wijten aan een mededeling van de andere partij, tenzij zonder die mededeling de overeenkomst ook gesloten zou zijn, (b) de verkeerde voorstelling is te wijten aan het niet geven van inlichtingen op dat punt, door de andere partij, of (c) beide partijen hadden een verkeerde voorstelling van zaken en de overeenkomst zou zonder de dwaling niet zijn gesloten. Gesteld noch gebleken is dat het bij de onderhandelingen tussen partijen is gegaan over de (on)mogelijkheid om het salaris vergoed te krijgen via de verzuimverzekering. De verkeerde voorstelling van zaken van werkgever is aldus gebaseerd op een onjuiste veronderstelling van hemzelf. Gelet hierop komt niet vast te staan dat de overeenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling. Ook dit verweer gaat daarom niet op. Het gevorderde salaris wordt toegewezen.