Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 6 januari 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:90
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 mei 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – met als expiratiedatum 31 juli 2021 – als medewerker douane groepsfunctie C in dienst van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat). Voor de uitoefening van de functie is het volgen van een (start)opleiding vereist. De arbeidsovereenkomst bevat een ontbindende voorwaarde, die inhoudt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt indien door een Toetsingscommissie wordt beslist dat (onderdelen van) de (start)opleiding niet succesvol is c.q. zijn voltooid. Werkneemster sluit een onderdeel van de opleiding voor de derde keer met een onvoldoende af. De Staat deelt werkneemster vervolgens mee dat zij om die reden de (start)opleiding niet meer met succes kan afronden en dat daarom de arbeidsovereenkomst met ingang van 9 september 2021 van rechtswege is beëindigd. Werkneemster beroept zich na de beëindiging van het dienstverband op een binnen de Staat gehanteerde beleidsregel, waarin wordt aangegeven dat een deel van de (niet geslaagde) cursisten alsnog kan worden geplaatst in een werkproces waarvoor geen afgeronde (start)opleiding noodzakelijk is. Werkneemster verzoekt voor recht te verklaren dat de Staat in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld door (1) haar geen aanvullend dienstverband aan te bieden en haar daarbij een andere functie op te dragen waarvoor het (start)opleidingsvereiste niet geldt en (2) haar niet te voorzien van een motivering waarom zijn niet herplaatst kan worden. Daarnaast verzoekt werkneemster herstel van de arbeidsovereenkomst dan wel de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding en een aanzegvergoeding. De Staat is van oordeel dat hij niet gehouden is de arbeidsovereenkomst bij een ander onderdeel voort te zetten en dat hij ook niet gehouden is om te motiveren waarom hij dit niet wil.
Oordeel
De kantonrechter komt tot het oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen sprake is van een herplaatsingsverplichting als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. Ook uit de inhoud van de beleidsregel waarop werkneemster zich beroept, kan niet worden afgeleid dat de Staat een verplichting tot herplaatsing kan worden opgelegd. De kantonrechter stelt vast dat – nu werkneemster de opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond – de arbeidsovereenkomst van rechtswege is beëindigd door het intreden van de ontbindende voorwaarde. De Staat is naar het oordeel van de kantonrechter niet gehouden aan een motiveringsplicht ten aanzien van een verlenging van de arbeidsovereenkomst of een eventuele mogelijkheid tot herplaatsing. De Staat is de aanzegvergoeding niet verschuldigd omdat (1) werkneemster daarop binnen de vervaltermijn geen beroep heeft gedaan en (2) de uitzondering van artikel 7:668 lid 2 BW van toepassing is (einde arbeidsovereenkomst afhankelijk van een gebeurtenis en dus niet een kalenderdatum). De verzoeken van werkneemster worden afgewezen.