Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 11 januari 2022
ECLI:NL:RBAMS:2022:72
Feiten
Op 1 september 2016 heeft de heer X samen met twee anderen de Vereniging Forum voor Democratie (hierna: FvD) opgericht. De heer X is tot en met 25 april 2019 bestuurder (penningmeester) van FvD geweest. De heer X is van 1 juni 2015 tot juni 2019 lid geweest van het bestuur van de Stichting Forum voor Democratie. Bij bestuursbesluit van 24 september 2017 heeft de enig bestuurder van de Stichting Forum voor Democratie de feitelijke benoeming van de heer X tot bestuurder van deze stichting per 1 juni 2015 bekrachtigd. Op 23 maart 2017 is de Stichting opgericht die ten doel heeft het in dienst nemen van personeelsleden ter ondersteuning van de Tweede Kamerfractie van FvD (hierna: Stichting). Op 31 maart 2017 is de Stichting Forum for Democracy International opgericht. De heer X was vicevoorzitter/penningmeester van deze stichting. Diezelfde dag is ook de Stichting Renaissance Instituut opgericht. De heer X was bestuurder van deze stichting. Op 30 maart 2017 hebben partijen een schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin staat dat de heer X met ingang van 1 april 2017 voor onbepaalde tijd in dienst treedt van de Stichting als politiek adviseur. In deze arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen. Op 24 april 2019 heeft het partijbestuur een tweet geplaatst waarin staat dat het de heer X heeft verzocht om na twee jaar intensieve samenwerking eervol terug te treden als medewerker van de Tweede Kamerfractie en zijn contract op te zeggen. De heer X wordt alle succes gewenst in zijn nieuwe rol als beoogd Eerste Kamerlid. Bij e-mail van 30 april 2019 heeft de heer X zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Hierop is bevestigd dat het ontslag in goede orde is ontvangen. Op 30 augustus 2019 heeft de heer X aangifte van smaad en laster gedaan tegen FvD. In deze strafzaak is nog geen uitspraak gedaan. Bij brief van 13 oktober 2020 heeft de gemachtigde van de Stichting de heer X geschreven dat hij minstens zestien keer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden door vertrouwelijke informatie openbaar te maken en de heer X gesommeerd de verbeurde boete per overtreding, totaal € 160.000, te betalen en verdere schending van het geheimhoudingsbeding te staken. Nadat de heer X daar niet toe over is gegaan is onderhavige procedure gestart. De Stichting vordert de heer X te veroordelen tot betaling van € 170.000 en om zich te onthouden van het schenden van het geheimhoudingsbeding op straffe van een boete van € 10.000 per overtreding. De Stichting stelt dat de heer X zeventien keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Het verweer van de heer X strekt tot afwijzing van de vordering. Het meest verstrekkende verweer van de heer X is dat hij de betreffende uitlatingen, waarvan de Stichting stelt dat daarmee het geheimhoudingsbeding meermaals is geschonden, heeft gedaan als partijbestuurder van FvD, en niet als werknemer van de Stichting en dat deze uitlatingen moeten worden gezien in het licht van de politieke richtingenstrijd. De betreffende uitlatingen zijn daarom geen overtredingen van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst, die overigens vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding niet kwalificeert als een arbeidsovereenkomst, aldus de heer X.
Oordeel
De kantonrechter zal eerst moeten beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:610 BW. De heer X heeft toegelicht dat met de arbeidsovereenkomst slechts uitvoering is gegeven aan de afspraak dat alle partijoprichters een vergelijkbaar inkomen ontvangen. Deze afspraak is door de Stichting niet betwist. De heer X benadrukt dat hij niet onder leiding en toezicht zijn werkzaamheden verrichtte, maar dat het eerder andersom was. Hij was primair actief als partijbestuurder, had de feitelijke leiding over de organisatie en diverse campagnes, zette de politieke lijn van FvD uit en was intensief betrokken bij de selectie van kandidaten voor de diverse politieke gremia (Tweede en Eerste Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraad). Daarbij komt dat de beloning van de heer X significant hoger was dan die van de werknemers van de Stichting. Dit betoog heeft de Stichting onvoldoende weerlegd. Met de heer X is de kantonrechter van oordeel dat het vereiste element van gezagsverhouding (ondergeschiktheid) om een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW aan te nemen, ontbreekt, mede gelet op het feit dat de heer X allerlei functies bekleedde binnen FvD waar hij zelf de zeggenschap had en bestuurder was. Voldoende is komen vast te staan dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst slechts bedoeld hebben de bezoldiging van de heer X te regelen, omdat hij zijn plaats (nummer 2) op de lijst voor de Tweede Kamerverkiezingen aan een ander had afgestaan en daarom niet in aanmerking kwam voor de schadeloosstelling die hij anders als Tweede Kamerlid had ontvangen. Voor zover de Stichting haar vordering baseert op een in een arbeidsovereenkomst vastgelegd geheimhoudingsbeding, ontbeert deze vordering een deugdelijke grondslag.
Schending geheimhoudingsbeding?
De Stichting heeft verder aangevoerd dat, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, de heer X aan het beding is gehouden, nu ook bij een overeenkomst van opdracht of een vergelijkbare overeenkomst geheimhouding kan worden afgesproken. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door de heer X gedane uitlatingen, waarvan de Stichting stelt dat hij daarmee het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, niet terug te voeren op zijn functie van politiek adviseur bij de Stichting. Dit heeft de Stichting min of meer ook wel erkend, maar zij stelt dat op de door de heer X gedane uitlatingen die betrekking hebben op FvD (als een van de gelieerde ondernemingen) ook het geheimhoudingsbeding van toepassing is. De kantonrechter volgt dit betoog niet. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst mee dat het geheimhoudingsbeding niet van toepassing is op de uitlatingen die de heer X als partijbestuurder van FvD heeft gedaan. Dat schuurt immers met de aard van ‘het politieke bedrijf’, waarin een partij als FvD opereert, het feit dat de heer X daarvan medeoprichter/bestuurder was en de touwtjes in handen had, nog daargelaten zijn bestuursfuncties bij de andere aan FvD gelieerde rechtspersonen. Daar waar FvD transparantie voorstaat en alle bestuurders van FvD publiekelijk uitlatingen doen, kan van deze ene bestuurder niet verlangd worden zijn mond te houden, zeker niet als er publiekelijk beschuldigingen aan zijn adres worden geuit. Dat staat ook op gespannen voet met de (ruime) uitingsvrijheid die aan een actieve politicus toekomt. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en de onderliggende stukken is voorts voldoende gebleken dat de uitlatingen die de heer X heeft gedaan moeten worden gezien in het licht van een politieke richtingenstrijd. Dit alles leidt tot de slotsom dat van de gestelde overtredingen van het in de overeenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding door de heer X geen sprake is. De gevraagde onthouding van schending van het beding voor de toekomst slaagt op vergelijkbare gronden evenmin. De vordering wordt daarom afgewezen.