Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Athora Netherlands N.V. (voorheen Vivat N.V.)
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 december 2021
ECLI:NL:GHAMS:2021:4051
Finale kwijting ziet niet op door werkgever betaalde pensioentoeslag 2006 en dient niet meegewogen te worden bij de berekening van de beëindigingsvergoeding (b-factor).

Feiten

Werknemer is op 1 mei 1984 in dienst getreden van (eerst Zwitserleven en later SNS Reaal als rechtsvoorgangers van) Vivat, laatstelijk in de functie van specialist pensioenen. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 7.238,91 bruto, vermeerderd met onder meer € 1.902,65 aan pensioentoeslag. De pensioentoeslag is deels toegekend als compensatie voor de afschaffing van het prepensioen in 2006 (hierna: pensioentoeslag 2006). Na de overname van Zwitserleven door SNS Reaal is op grond van een Harmonisatieprotocol d.d. 14 december 2009 aan werknemer ook de genoemde vergelijkingstoeslag en een extra pensioentoeslag (pensioentoeslag 2009) toegekend. In verband met een reorganisatie is werknemer op 29 juni 2016 boventallig verklaard. Het dienstverband tussen partijen is per 1 juni 2017 geëindigd door middel van een op 28 maart 2017 gesloten vaststellingsovereenkomst. Op grond daarvan heeft werknemer een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 488.159,04 bruto conform de kantonrechtersformule. Er is tussen Vivat en onder meer werknemer discussie ontstaan over de vraag of en welke toeslagen meetellen voor de berekening van de beëindigingsvergoeding. Dat heeft ertoe geleid dat in de vaststellingsovereenkomst met onder meer werknemer een uitzondering op het finale kwijtingsbeding is opgenomen: ‘De finale kwijting ziet niet op de eventuele aanspraak op een hogere vergoeding (...) indien komt vast te staan dat de pensioentoeslag uit het Harmonisatieprotocol (...) d.d. 14 december 2009 moet worden meegenomen in de berekening van de beëindigingsvergoeding’. Verder is in de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst aan het finale kwijtingsbeding toegevoegd: ‘Werknemer is de gelegenheid geboden om eventuele overige aanspraken die werknemer buiten de finale kwijting wil houden aan te geven, maar heeft uitdrukkelijk aangegeven dat deze er niet zijn en dat werknemer niets meer van werkgever heeft te vorderen’. Per brief van 23 juni 2017 heeft werknemer via zijn juridisch gemachtigde alsnog aanspraak gemaakt op meetelling van de pensioentoeslag 2006. Per e-mail van 11 juli 2017 heeft Vivat zich op het standpunt gesteld dat de pensioentoeslag 2006 niet onder de uitzondering op het finale kwijtingsbeding valt. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd Vivat te veroordelen tot het meetellen van de pensioentoeslag uit 2006 bij de berekening van de beëindigingsvergoeding. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Werknemer keert zich tegen deze beslissing.

Oordeel

Vivat heeft aangevoerd dat zij in de correspondentie met de ondernemingsraad naar aanleiding van vragen van medewerkers op 7 oktober 2016 expliciet heeft gesteld dat de pensioentoeslag die is toegekend vanwege de vergelijking tussen de actuariële waarde van de oude en de nieuwe pensioenregeling (2009) niet wordt meegenomen in de berekening van de beëindigingsvergoeding. Werknemer heeft zelf op 16 januari 2017 over de pensioentoeslag onder meer aan Vivat geschreven dat hij van mening is dat de pensioentoeslag 2006 en de pensioentoeslag harmonisatiemodel 2009 in totaal moet worden meegenomen in de inkomenstoets. Werknemer heeft dus zelf, voorafgaand aan het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, een onderscheid gemaakt tussen de pensioentoeslag 2006 en de pensioentoeslag 2009. Vervolgens is in de met hem gesloten vaststellingsovereenkomst wat betreft de finale kwijting een uitzondering gemaakt voor ‘de pensioentoeslag uit het Harmonisatiemodel d.d. 14 december 2009’. Onder die omstandigheden heeft werknemer er niet redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat de uitzondering op de finale kwijting ook zag op de pensioentoeslag 2006. Integendeel: nu werknemer tegenover Vivat kenbaar heeft gemaakt zich bewust te zijn van de twee pensioentoeslagen, had van hem – wanneer hij meende dat beide pensioentoeslagen van de finale kwijting uitgezonderd zouden moeten worden – verwacht mogen worden dat voor de finale kwijting een uitzondering zou worden gemaakt voor beide pensioentoeslagen. Ten slotte acht het hof bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en de gebruikte termen van belang de functie van werknemer (waarbij verondersteld mag worden dat hij met een behoorlijke mate van zorgvuldigheid overeenkomsten bestudeert) en de omstandigheid dat werknemer bij het sluiten van genoemde vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk juridisch werd bijgestaan. De conclusie is dat de pensioentoeslag 2006 niet valt onder de uitzondering in het finale kwijtingbeding zoals door partijen overeengekomen, zodat Vivat zich ter zake op finale kwijting mag beroepen.