Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 28 december 2021
ECLI:EU:C:2022:3
Feiten
Verzoekers in het hoofdgeding zijn leerkrachten katholieke godsdienst die door het MIUR zijn aangeworven en die sinds vele jaren in openbare onderwijsinstellingen tewerkgesteld zijn door middel van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd. Met zijn vragen, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of ten eerste het verbod op discriminatie op grond van godsdienst, in de zin van Richtlijn 2000/78/EG en artikel 21 Handvest, en clausule 5 van de raamovereenkomst, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan leerkrachten katholieke godsdienst van openbare onderwijsinstellingen worden uitgesloten van de toepassing van de regels die bedoeld zijn voor de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en ten tweede of die clausule aldus moet worden uitgelegd dat het vereiste voor die leerkrachten om te beschikken over een door een kerkelijke autoriteit verstrekt bekwaamheidsattest om katholieke godsdienst te mogen onderwijzen een 'objectieve reden' vormt in de zin van clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Geen sprake van onderscheid op grond van godsdienst
Het Hof is van oordeel dat er geen sprake is van direct onderscheid op grond van godsdienst. Een eventueel indirect onderscheid wordt niet beoordeeld, daar de vorderingen van werknemers betrekking hebben op Richtlijn 1999/70/EG.
Objectieve redenen voor opeenvolgende arbeidsovereenkomsten?
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt ten eerste dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling het in de sector van de openbare instellingen waar katholieke godsdienst wordt onderwezen mogelijk maakt heel wat leerkrachten aan te werven door middel van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zonder dat wordt voorzien in een van de in clausule 5, punt 1, onder b en c van de raamovereenkomst vermelde limieten betreffende de maximale totale duur van die arbeidsovereenkomsten of het aantal malen dat deze mogen worden vernieuwd en ten tweede de in die sector gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de nationale bepalingen op grond waarvan bij een opeenvolging van dergelijke arbeidsovereenkomsten die een bepaalde tijdsduur overschrijdt, deze overeenkomsten kunnen worden omgezet in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en op grond waarvan in voorkomend geval een vergoeding kan worden verkregen voor de geleden schade als gevolg van een dergelijke opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Bovendien zijn verzoekers in het hoofdgeding volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens evenmin adressaten van de op grond van artikel 399 van wetsbesluit nr. 297/1994 toepasselijke procedures, noch van de door het MIUR opgezette speciale campagne voor de werving van leerkrachten voor onbepaalde tijd, die beide door het Hof zijn gelijkgesteld met een vorm van omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd (HvJ EU 8 mei 2019, C-494/17, ECLI:EU:C:2019:387 (Rossato en Conservatorio di Musica F. A. Bonporti), punt 32‑36).
In die omstandigheden moet worden nagegaan of het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de sector van de openbare instellingen waar katholieke godsdienst wordt onderwezen, kan worden gerechtvaardigd door het bestaan in het nationale recht van objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst, en meer in het bijzonder of de afgifte van een bekwaamheidsattest door de diocesane ordinaris opdat een leerkracht katholieke godsdienst dit vak zou mogen onderwijzen, een dergelijke objectieve reden zou kunnen zijn. De partijen bij de raamovereenkomst waren namelijk van mening – zoals blijkt uit punt 7 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst – dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve redenen een manier is om misbruik te voorkomen (HvJ EU 3 juni 2021, C-726/19, ECLI:EU:C:2021:439 (Instituto Madrileño de Investigación y Desarrollo Rural, Agrario y Alimentario), punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Fluctuerende studentenaantallen vormen een objectieve rechtvaardigingsgrond, tenzij...
In dit verband moet het onderwijs zo worden georganiseerd dat de omvang van het lerarenbestand steeds is afgestemd op de omvang van het leerlingenbestand. Het lijdt geen twijfel dat deze afstemming afhangt van een groot aantal factoren, waaronder factoren die tot op zekere hoogte moeilijk te beheersen of te voorzien zijn, zoals met name externe en interne migratiestromen of de keuze van een studierichting door de leerlingen (zie in die zin HvJ EU 26 november 2014, gevoegde zaken C-22/13, C-61/13 t/m C-63/13 en C-418/13, ECLI:EU:C:2014:2401 (Mascolo e.a.), punt 94). Deze factoren maken dat er in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde onderwijssector een specifieke behoefte is aan flexibiliteit, welke behoefte – zoals in punt 102 van het onderhavige arrest is vermeld – het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in deze specifieke sector in het licht van clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst objectief kan rechtvaardigen, om op een adequate wijze te voldoen aan de vraag naar onderwijs en om te voorkomen dat de staat als werkgever in deze sector wordt blootgesteld aan het risico een veel groter aantal leerkrachten in vaste dienst te moeten aanstellen dan daadwerkelijk nodig is om aan zijn verplichtingen ter zake te voldoen (Mascolo e.a., punt 95). Daarentegen kan niet worden aanvaard dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden vernieuwd met het oog op de permanente en bestendige vervulling van taken die tot de normale werkzaamheden van de onderwijssector behoren. Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld is de vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om te voorzien in behoeften die in feite niet tijdelijk, maar permanent en blijvend zijn, niet gerechtvaardigd in de zin van clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst, aangezien een dergelijk gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd lijnrecht ingaat tegen de premisse waarop de raamovereenkomst berust, namelijk dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn, zelfs al zijn arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch voor sommige sectoren, beroepen of activiteiten (HvJ EU 24 juni 2021, C-550/19, ECLI:EU:C:2021:514 (Obras y Servicios Públicos en Acciona Agua), punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst vereist dus dat in concreto wordt nagegaan of de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien en of een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is in werkelijkheid niet wordt gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever (Obras y Servicios Públicos en Acciona Agua, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Bekwaamheidsattest vormt geen objectieve reden
Wat de vraag betreft of het vereiste voor leerkrachten katholieke godsdienst om te beschikken over een bekwaamheidsattest om dit vak te mogen onderwijzen, een 'objectieve reden' in de zin van clausule 5, lid 1, onder a van de raamovereenkomst kan vormen, moet worden vastgesteld dat uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat dit attest eenmaal wordt verstrekt, wanneer de onderwijsautoriteit haar kandidatenlijst indient, en ongeacht de duur van de aan de betrokken leerkracht katholieke godsdienst toegekende opdracht. Het verstrekken van dat attest aan alle leerkrachten katholieke godsdienst, ongeacht of zij een overeenkomst voor onbepaalde tijd of een overeenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, vormt dus – zoals reeds in punt 64 van dit arrest is vermeld – een aspect dat losstaat van de duur van de aan leerkrachten katholieke godsdienst toegekende opdracht.
Conclusie
Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat, ten eerste, zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan leerkrachten katholieke godsdienst van openbare onderwijsinstellingen worden uitgesloten van de toepassing van de regels die bedoeld zijn voor de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wanneer er in de interne rechtsorde geen andere effectieve maatregel bestaat ter bestraffing van dat misbruik, en dat, ten tweede, het vereiste voor die leerkrachten om te beschikken over een door een kerkelijke autoriteit verstrekt bekwaamheidsattest om katholieke godsdienst te mogen onderwijzen geen 'objectieve reden' vormt in de zin van clausule 5, punt 1, onder a van de raamovereenkomst, aangezien dat attest eenmaal wordt verstrekt en niet vóór elk schooljaar dat aanleiding geeft tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.