Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 12 januari 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:442
Feiten
Werknemer is op 1 februari 2019 in dienst van werkgeefster getreden en vervult de functie van hoofdmonteur buitendienst. De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentie- en relatiebeding. Voorafgaand aan de indiensttreding is werknemer vanaf 2016 in het kader van een stage, vakantiewerk en een leer-werktraject ook voor werkgeefster werkzaam geweest. Werkgeefster is een elektronisch bedrijf dat elektrische laagspanningsinstallaties aan bedrijven en particulieren levert. Werknemer krijgt het aanbod om bij een klant van werkgeefster – waar hij als hoofdmonteur regelmatig werkzaamheden verrichtte – per 1 februari 2022 in dienst te treden. Werknemer stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft, omdat het gaat om een positieverbetering met meer doorgroeimogelijkheden. Werkgeefster stelt dat haar belang bij handhaving van het beding is gelegen in het feit dat zij werk en omzet verliest als werknemer in dienst treedt van de klant. Het bedrijfsbelang weegt volgens werkgeefster zwaarder dan het belang van werknemer.
Oordeel
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat de vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding in kort geding niet kan, omdat met die vordering in feite wordt verzocht de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen. Ten aanzien van de vordering om het beding bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen is de kantonrechter van oordeel dat het gaat om de vraag of werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van werkgeefster. Werknemer slaagt erin aannemelijk te maken dat hij een duidelijk belang heeft om bij de klant in dienst te treden. Daarbij gaat het om de invulling van de functie, de mogelijkheid om gerichte opleidingen te gaan volgen en de doorgroeimogelijkheden naar technisch hoger gekwalificeerde functies. Werkgeefster daarentegen slaagt er niet in aannemelijk te maken dat zij een bijzonder belang heeft bij handhaving van het concurrentie- en relatiebeding. Werknemer beschikt niet over kennis waarmee hij de klant een concurrentievoordeel zou kunnen geven. De vrees voor omzetverlies is naar het oordeel van de kantonrechter onterecht omdat werknemer in een andere functie gaat werken en zich nog maar beperkt zal gaan bezighouden met onderhoudswerk als monteur en er bij werkgeefster nog drie andere monteurs werkzaam zijn die werkzaamheden bij de klant verrichten. Ook is er vanuit de klant een mondelinge bevestiging dat de indiensttreding van werknemer niet zal leiden tot een verlies van opdrachten aan werkgeefster. Het concurrentie- en relatiebeding wordt geschorst voor zover dit beding werknemer verbiedt om in dienst van de klant te treden.