Naar boven ↑

Rechtspraak

Rechtbank Oost-Brabant, 20 januari 2022
Werknemer gaat twee weken op vakantie naar Turkije, maar kan vanwege reisbeperkingen als gevolg van de coronacrisis pas drie maanden later zijn werkzaamheden hervatten. Werknemer heeft recht op doorbetaling van loon. Het niet-werken komt geheel voor rekening van werkgever (art. 7:628 BW).

Feiten

Werknemer is in 1997 in dienst getreden bij DAF Trucks N.V. (hierna: DAF) in de functie van truckassembleur. Het huidig salaris bedraagt € 3.182,51 bruto per maand. Werknemer heeft van 9 tot 22 maart 2020 verlof opgenomen voor vakantie/familiebezoek in Turkije. Vanwege de coronapandemie is de terugvlucht van werknemer geannuleerd. Op 11 juni 2020 werd het internationaal luchtverkeer hervat en op 21 juni 2020 is werknemer teruggevlogen naar Nederland, waarna hij twee weken in quarantaine heeft moeten verblijven. Pas na afloop van de quarantaineperiode heeft hij zijn werkzaamheden bij DAF kunnen hervatten. De periode van 2 tot en met 21 juni 2020 is door DAF aangemerkt als onbetaald vakantieverlof. Werknemer stelt als gevolg daarvan een loonvordering in bij de kantonrechter.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of werknemer recht heeft op betaling van het loon over de periode van 2 tot en met 21 juni 2020. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:628 lid 1 BW. Het primaire standpunt van DAF, inhoudende dat de oorzaak voor het niet-verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van werknemer komt, wordt verworpen. Het uitgangspunt van artikel 7:628 lid 1 BW is immers dat de oorzaak van het niet-werken in beginsel voor rekening van de werkgever dient te komen en in dit geval is er onvoldoende aanleiding daarvan af te wijken. Een gezondheidscrisis van deze omvang heeft zich niet eerder voorgedaan en dat brengt met zich dat de daaraan verbonden gevolgen voor beide partijen op geen enkele wijze voorzienbaar waren. In deze zaak geldt dat des te meer, nu werknemer op de datum van vertrek (begin maart 2020) niet voldoende had kunnen voorzien dat er geen reële mogelijkheid zou zijn om op of omstreeks de geplande retourdatum terug te vliegen. Verder is van belang dat werknemer zich voldoende heeft ingespannen om na afloop van zijn verlof zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland. Hij heeft onweersproken gesteld dat de grenzen van de stad waar hij verbleef door de politie werden bewaakt en dat het niet was toegestaan om in en/of uit te reizen. Het terugkeren naar Nederland per auto of trein behoorde niet tot de mogelijkheden. Weliswaar zijn er repatriëringsvluchten vertrokken, maar vanwege zijn Duitse paspoort is het werknemer niet gelukt een plek op een van die vluchten te bemachtigen. Ook het subsidiaire standpunt van DAF, inhoudende dat sprake is van een zeer bijzondere situatie, ten gevolge waarvan een deel van de afwezigheid van werknemer voor zijn rekening dient te komen, wordt verworpen. Weliswaar overstijgt een wereldwijde gezondheidscrisis van deze omvang het normale ondernemingsrisico, maar daar staat tegenover dat de Nederlandse overheid compenserende maatregelen (waaronder de NOW-regeling) heeft getroffen, zodat er aanleiding bestaat om het risico bij DAF te houden. Vast staat dat DAF een beroep heeft gedaan op de NOW-regeling. De bedoeling van die regeling is om ervoor te zorgen dat ondernemingen daarmee in staat worden gesteld om personeel in dienst te houden en salarissen door te betalen. Indien het risico in de gegeven omstandigheden voor het niet kunnen werken bij werknemer komt te liggen, mist de NOW-regeling in dit geval haar werking en ontvangt DAF een vergoeding zonder dat daar een loonprestatie van DAF naar werknemer tegenover staat. Gelet op het voorgaande wordt de vraag of werknemer recht heeft op betaling van het loon over de periode van 2 tot en met 21 juni 2020 bevestigend beantwoord. Een bedrag van € 2.056,39 bruto, te vermeerderen met wettelijke verhoging (10%) en wettelijke rente,  wordt toegewezen.