Rechtspraak
Feiten
CJ is huishoudster en verricht diensten voor een werkgever, zijnde een natuurlijke persoon. Sinds januari 2011 is zij aangesloten bij de bijzondere regeling van sociale zekerheid voor huishoudelijk personeel (hierna: ‘bijzondere regeling voor huishoudelijk personeel’). Op 8 november 2019 heeft CJ aan de TGSS een verzoek om toegang tot betaling van werkloosheidspremies gericht teneinde het recht op werkloosheidsuitkering te verwerven. Dit verzoek ging vergezeld van de schriftelijke instemming van haar werkgever om bij te dragen aan de verzochte premiebetaling. Bij besluit van 13 november 2019 heeft de TGSS dit verzoek afgewezen op grond dat CJ valt onder de bijzondere regeling voor huishoudelijk personeel en dat artikel 251 onder d LGSS met betrekking tot die regeling uitdrukkelijk bepaalt dat het niet mogelijk is om sociale premies te betalen ten behoeve van bescherming tegen werkloosheid. Ter ondersteuning van haar beroep voert CJ in wezen aan dat artikel 251 onder d LGSS indirecte discriminatie op grond van geslacht op het gebied van de sociale zekerheid inhoudt ten aanzien van huishoudelijk personeel van het vrouwelijke geslacht, dat bijna deze gehele groep werknemers uitmaakt.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Indirect onderscheid wegens bijzonder nadeel (statistisch)
Uit artikel 2 lid 1 onder b Richtlijn 2006/54/EG volgt dat er sprake is van indirecte discriminatie op grond van geslacht wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van het ene geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het bestaan van een dergelijk bijzonder nadeel zou met name kunnen worden vastgesteld door te bewijzen dat die bepaling, maatstaf of handelwijze een aanzienlijk groter percentage personen van het ene dan van het andere geslacht treft. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of van een dergelijke situatie sprake is in het hoofdgeding (zie in die zin aHvJ EU 8 mei 2019, C-161/18, ECLI:EU:C:2019:382 (Villar Láiz), punt 38, en HvJ EU 21 januari 2021, C-843/19, ECLI:EU:C:2021:55 (INSS), punt 25). Voor het geval dat de nationale rechter over statistische gegevens beschikt, heeft het Hof geoordeeld dat die rechter rekening dient te houden met alle werknemers die onderworpen zijn aan de nationale regeling die ten grondslag ligt aan het verschil in behandeling, alsook een vergelijking dient te maken tussen enerzijds de percentages van de binnen de werkingssfeer van de betreffende regeling vallende vrouwelijke arbeidskrachten die respectievelijk wel en niet door het vermeende verschil in behandeling worden geraakt, en anderzijds de overeenkomstige percentages voor de mannelijke arbeidskrachten die binnen de werkingssfeer van die regeling vallen (zie in die zin HvJ EU 24 september 2020, C-223/19, ECLI:EU:C:2020:753 (YS (Bedrijfspensioenen van kaderpersoneel)), punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak en INSS, punt 26). In dat verband staat het aan de nationale rechter om te beoordelen in welke mate de aan hem overgelegde statistische gegevens betrouwbaar zijn en of zij in aanmerking kunnen worden genomen, dat wil zeggen of zij – met name – niet de uitdrukking vormen van louter toevallige of conjuncturele verschijnselen, en of zij voldoende significant zijn (YS (Bedrijfspensioenen van kaderpersoneel), punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en INSS, punt 27). Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moeten in casu niet alleen de bij de bijzondere regeling voor huishoudelijk personeel aangesloten personen in aanmerking worden genomen, maar ook alle werknemers die vallen onder de Spaanse algemene socialezekerheidsregeling, waarin de bij die bijzondere regeling aangesloten personen zijn opgenomen (zie in die zin INSS, punt 28).
Vergelijking in casu
Zoals in punt 35 van het onderhavige arrest reeds is opgemerkt, is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling immers medebepalend voor de afbakening van de personele werkingssfeer van de werkloosheidsuitkeringen die krachtens die algemene regeling worden toegekend. Uit de statistische gegevens in de mondelinge opmerkingen van de TGSS blijkt dat op 31 mei 2021 het aantal werknemers dat onder die algemene regeling viel, 15.872.720 bedroeg, waarvan 7.770.798 vrouwen (48,96% van het totale aantal werknemers) en 8.101.899 mannen (51,04% van het totale aantal werknemers). Verder bestond de groep werknemers die onder de bijzondere regeling voor huishoudelijk personeel viel op dezelfde datum uit 384.175 werknemers, van wie 366.991 vrouwen (95,53% van de onder deze bijzondere regeling vallende werknemers, ofwel 4,72% van de vrouwelijke werknemers) en 17.171 mannen (4,47% van de onder deze bijzondere regeling vallende werknemers, ofwel 0,21 % van de mannelijke werknemers). Uit deze statistische gegevens blijkt dus dat het aantal vrouwelijke werknemers dat onder het Spaanse algemene socialezekerheidsstelsel valt en wordt getroffen door het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling, aanzienlijk groter is dan het aantal mannelijke werknemers. Indien de verwijzende rechter na de door hem te verrichten beoordeling, als bedoeld in de in de punten 42 en 43 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, tot de conclusie komt dat die statistische gegevens betrouwbaar, representatief en significant zijn, zou bijgevolg moeten worden geoordeeld dat artikel 251 onder d LGSS vrouwelijke werknemers in vergelijking met mannelijke werknemers bijzonder benadeelt.
Hieruit zou volgen dat deze nationale bepaling een met artikel 4 lid 1 Richtlijn 79/7/EEG strijdige indirecte discriminatie op grond van geslacht inhoudt, tenzij zij wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht te maken hebben. Dit is het geval wanneer die bepaling beantwoordt aan een legitieme doelstelling van sociaal beleid, alsook geschikt en noodzakelijk is voor het bereiken van dat doel, met dien verstande dat zij slechts kan worden geacht geschikt te zijn om de aangevoerde doelstelling te waarborgen indien zij er daadwerkelijk toe strekt die doelstelling coherent en stelselmatig te bereiken (zie in die zin HvJ EU 20 oktober 2011, C-123/10, ECLI:EU:C:2011:675 (Brachner), punten 70 en 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en INSS, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het door de Spaanse regering aangevoerde argument dat er geen sprake is van dergelijke indirecte discriminatie omdat de situatie van huishoudelijk personeel niet vergelijkbaar is met die van de andere werknemers die onder de Spaanse algemene socialezekerheidsregeling vallen, is in dit verband irrelevant.
...tenzij objectief gerechtvaardigd
Wat in dit verband ten eerste de doelstellingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling betreft, moet worden opgemerkt dat het behoud en de bevordering van de werkgelegenheid en de bestrijding van illegale arbeid en sociale fraude met het oog op de sociale bescherming van werknemers, algemene doelstellingen van de Unie zijn, zoals blijkt uit artikel 3 lid 3 VEU en artikel 9 VWEU. Om te kunnen vaststellen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling coherent en stelselmatig wordt toegepast met het oog op de in punt 57 van het onderhavige arrest vermelde doelstellingen, moet bijgevolg worden aangetoond dat de categorie werknemers die door deze bepaling van de bescherming tegen werkloosheid wordt uitgesloten, op relevante wijze verschilt van andere categorieën werknemers die niet van die bescherming zijn uitgesloten. Dienaangaande blijkt uit de opmerkingen van de TGSS en de Spaanse regering dat andere categorieën werknemers wier werk plaatsvindt in de woning van niet-professionele werkgevers of wier werkterrein qua bezettingsgraad, opleidingsniveau en beloning dezelfde kenmerken vertoont als het werkterrein van huishoudelijk personeel, zoals hoveniers en particuliere chauffeurs of werknemers in de landbouw en werknemers in dienst van schoonmaakbedrijven, alle onder de bescherming tegen werkloosheid vallen, ondanks premies die soms lager zijn dan die welke gelden voor huishoudelijk personeel. De beleidskeuze om huishoudelijk personeel uit te sluiten van de werkloosheidsuitkeringen die uit hoofde van het Spaanse algemene socialezekerheidsstelsel worden toegekend, wordt dus kennelijk niet coherent en stelselmatig toegepast op andere categorieën werknemers die dezelfde uitkeringen ontvangen, hoewel zij vergelijkbare kenmerken en arbeidsomstandigheden hebben als de in punt 53 van het onderhavige arrest genoemde kenmerken en arbeidsomstandigheden van huishoudelijk personeel, en dus vergelijkbare risico’s lopen op het vlak van vermindering van de werkgelegenheid, sociale fraude en illegale arbeid. Bovendien moet erop worden gewezen dat tussen partijen in het hoofdgeding vaststaat dat aansluiting bij het bijzondere stelsel voor huishoudelijk personeel in beginsel recht geeft op alle uitkeringen die uit hoofde van het Spaanse algemene socialezekerheidsstelsel worden toegekend, met uitzondering van werkloosheidsuitkeringen. In het bijzonder blijkt uit de opmerkingen van de Spaanse regering dat dit stelsel met name de risico’s in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten dekt. Aangezien deze andere uitkeringen kennelijk dezelfde risico’s van sociale fraude vertonen als de werkloosheidsuitkering, kan deze omstandigheid tevens afbreuk doen aan de interne samenhang van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling ten aanzien van die andere uitkeringen. In dit verband staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan hoe de samenhang van deze nationale bepaling wordt beïnvloed door de geleidelijke verhoging van de voor huishoudelijk personeel geldende bijdragepercentages, waarnaar de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen verwijst. In die omstandigheden moet, zoals ook de advocaat-generaal in punt 99 van zijn conclusie heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat uit de door de Spaanse regering en de TGSS verstrekte gegevens niet blijkt dat de door de betrokken lidstaat gekozen middelen geschikt zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen van sociaal beleid te bereiken. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Voorts moet ten derde nog worden opgemerkt dat indien de verwijzende rechter niettemin zou oordelen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling beantwoordt aan legitieme doelstellingen van sociaal beleid en geschikt is om die doelstellingen te bereiken, hij nog moet nagaan of deze bepaling niet verder gaat dan noodzakelijk is om die doelstellingen te bereiken. In dit verband wordt er in de verwijzingsbeslissing en in de mondelinge opmerkingen van CJ op gewezen dat de uitsluiting van de werkloosheidsuitkering betekent dat huishoudelijk personeel geen andere socialezekerheidsuitkeringen kan krijgen waarop het eventueel recht heeft en waarvan de toekenning afhankelijk is van het vervallen van het recht op werkloosheidsuitkeringen, zoals uitkeringen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid of sociale bijstand voor niet-werkenden. Aangezien deze uitsluiting kennelijk leidt tot een groter gebrek aan sociale bescherming van huishoudelijk personeel met als gevolg een situatie van sociale nood, is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter van de gestelde gevolgen van die uitsluiting voor de toekenning van andere sociale uitkeringen, niet noodzakelijk om die doelstellingen te bereiken.
Conclusie
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 4 lid 1 Richtlijn 79/7/EEG aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de werkloosheidsuitkering is uitgesloten van de socialezekerheidsuitkeringen die krachtens een wettelijke regeling van sociale zekerheid aan huishoudelijk personeel worden toegekend, wanneer deze bepaling vrouwelijke werknemers in vergelijking met mannelijke werknemers bijzonder benadeelt en niet wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht te maken hebben.