Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/de Ambassade van De Verenigde Arabische Emiraten
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 27 oktober 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:15578
Vernietiging van het ontslag op staande voet gegeven vanwege het gebruik van aan werkneemster verstrekte (volgens de werkgever vertrouwelijke) documenten die aantonen dat werkneemster op oneigenlijke gronden zou worden ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen.

Feiten

Werkneemster is op 1 oktober 2013 bij de Ambassade van de staat De Verenigde Arabische Emiraten (hierna: ‘de Ambassade’) in dienst getreden. Op 10 december 2020 heeft werkneemster via WhatsApp gecorrespondeerd met haar leidinggevende en haar gevraagd om “the covering letter that came with the reorganisation chart”. Die heeft de leidinggevende vervolgens gestuurd. De Ambassade heeft op 18 december 2020 een (voorlopige) ontslagaanvraag ingediend bij het UWV om de arbeidsovereenkomst met (onder meer) werkneemster te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Op 10 februari 2020 heeft werkneemster (schriftelijk) verweer gevoerd tegen de stelling van de Ambassade dat haar functie is komen te vervallen. Werkneemster heeft daarbij een aantal bijlages gevoegd. Deze bijlages betreffen interne documenten die afkomstig zijn van het ministerie. Op 11 februari 2021 heeft de Ambassade toelichting gegeven aan het UWV. In deze brief is te lezen dat de Ambassade een onderzoek is begonnen om na te gaan hoe werkneemster de door haar aan het UWV overgelegde documenten heeft verkregen. Het UWV heeft in een beslissing van 9 maart 2021 de ontslagaanvraag afgewezen. Op 29 maart 2021 is werkneemster geschorst gedurende het intern onderzoek. Op 10 mei 2021 is werkneemster door de Ambassade op staande voet ontslagen. Werkneemster verzoek het ontslag op staande voet te vernietigen.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat niet is vast komen te staan dat werkneemster de door haar ingebrachte stukken eigenhandig – en dus onrechtmatig – heeft bemachtigd. De Ambassade stelt dat de leidinggevende de stukken niet op eigen initiatief heeft gegeven aan werkneemster, maar heeft deze stelling niet voorzien van enige vorm van onderbouwing. Dat had wel van de Ambassade verwacht mogen worden. Niet alleen omdat de Ambassade het ontslag op staande voet hierop heeft gebaseerd, maar ook omdat werkneemster deze stelling betwist. Omdat niet is vast komen te staan dat werkneemster de stukken onrechtmatig heeft verkregen is het in die zin ook niet aan werkneemster te verwijten dat zij de stukken onder zich heeft gehouden. Gelet op het feit dat het UWV afhankelijk is van de informatie en stukken die partijen aandragen om een ontslagaanvraag te kunnen beoordelen en werkneemster een (reële) mogelijkheid dient te krijgen om zich tegen een door de Ambassade gevraagd ontslag te verweren, was het werkneemster naar het oordeel van de kantonrechter toegestaan om de desbetreffende documenten in te brengen in de procedure bij het UWV. De stukken zijn naar hun aard genomen weliswaar vertrouwelijk, maar de bepalingen in de arbeidsovereenkomst – zoals het geheimhoudingsbeding en het verbod om informatie te openbaren– gaan niet zo ver dat het werkneemster per definitie niet was toegestaan om dergelijke stukken in te brengen bij de procedure bij het UWV. Zou werkneemster bij een procedure bij het UWV wel gehouden zijn aan een dergelijke strikte geheimhoudingsplicht dan zou zij in feite geen (gemotiveerd) verweer kunnen voeren tegen haar eigen ontslag, althans dan zou werkneemster alleen verweer kunnen voeren onder toezicht en na toestemming van de Ambassade. Dat kan in redelijkheid niet van werkneemster verwacht worden. Hierbij komt dat het UWV een door de Nederlandse wetgever aangewezen instantie is die gebonden is aan een (strikte) geheimhoudingsplicht. Door de geheimhoudingsplicht waar het UWV en zijn medewerkers aan zijn gebonden, is in ieder geval wel (voldoende) gewaarborgd dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met de ingebrachte stukken. Hierbij is tevens relevant dat de stukken relevant waren voor de beslissing van het UWV. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd is. Het (voorwaardelijk) tegenverzoek van de Ambassade tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt tevens afgewezen. De ambassade wordt verplicht om werkneemster toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden.