Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 8 maart 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:148
Feiten
Op 25 februari 2008 is werkneemster bij werkgeefster in dienst getreden. Op 29 juni 2017 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 8 september 2020 heeft werkgeefster de arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 september 2020. Werkneemster verzoekt om betaling van een transitievergoeding, billijke vergoeding en achterstallig loon. De kantonrechter heeft de vorderingen (gedeeltelijk) toegewezen. Werkgeefster komt tegen de beslissing in hoger beroep.
Oordeel
Voor wat betreft het achterstallig loon doet werkgeefster een beroep op loonopschorting. Dit verweer wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Het gebruik op enig moment van de mogelijkheid de loonbetalingsverplichting op de voet van artikel 7:629 lid 6 BW op te schorten staat niet in de weg aan toewijzing van het verzoek van werkneemster. Aangezien het verzoek van werkneemster tot betaling van achterstallig loon op uiteenlopende gronden berust, kon werkgeefster zich niet beperken tot het verweer dat het juiste loonbedrag is voldaan. Voor wat betreft de grief gericht tegen de billijke vergoeding, oordeelt het hof dat de grief ondeugdelijk is. Het is niet in geschil dat werkgeefster heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 aanhef en onder a BW. Daarmee is ingevolge artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW gegeven dat de kantonrechter in zo’n geval op verzoek van de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen. Inhoudelijk verweer tegen de hoogte van de billijke vergoeding is door werkgeefster niet gevoerd.