Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 15 maart 2022
ECLI:NL:RBOVE:2022:919
Feiten
Werknemer is per 2 oktober 2016 als taxichauffeur in dienst bij Taxi Centrale Zwolle B.V. (hierna: TCZ), momenteel voor 14 uur per week. Hij werkt structureel meer dan zijn contracturen. Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is de cao Taxivervoer van toepassing. Artikel 1.10 uit de cao met als looptijd 1 januari tot en met 31 december 2021 omvat een bepaling betreffende de loondoorbetaling bij ziekte. In 2015 en 2019 heeft het Sociaal Fonds Taxi (hierna: SFT) bij TCZ een controle uitgevoerd op de naleving van de kernbepalingen van de cao, waaronder de toepassing van loondoorbetaling bij ziekte. In een brief van 23 december 2015 die naar aanleiding van de controle in 2015 aan TCZ is gestuurd, heeft SFT onder vermelding van een aantal concrete voorbeelden duidelijk gemaakt dat en waarom bij TCZ de loondoorbetaling bij ziekte niet correct verloopt. Naar aanleiding van de controle in 2019 heeft SFT per brief van 14 maart 2019 aan TCZ kenbaar gemaakt op welke punten zij (ongeoorloofd) afwijkt van de cao. De loondoorbetaling bij ziekte staat niet in die brief vermeld. Werknemer heeft in kort geding gevorderd TCZ te veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van € 2.197,49 alsmede voor recht te verklaren dat TCZ zich bij doorbetalingen bij ziekte zal onthouden van het verrekenen c.q. compenseren van het laatstverdiende loon als bedoeld in artikel 1.10 van de cao met de contracturen, dan wel zich zal onthouden van het verrekenen van ziekte-uren met de contracturen, zodat werknemer over de periode dat hij ziek is het laatstverdiende loon conform artikel 1.10 van de cao uitbetaald zal krijgen en over de periode dat hij niet ziek is de gewerkte uren, met een minimum van de overeengekomen contracturen, en de meeruren/overuren met de van toepassing zijnde opslag uitbetaald krijgt.
Oordeel
Het verschil van inzicht tussen partijen ontstaat bij de vraag hoe de loonbetaling tijdens ziekte moet worden berekend náást de uren die werknemer tijdens een betalingsperiode wél heeft gewerkt. TCZ brengt het laatstverdiende loon over de fictieve ziekte-uren eerst in mindering op het (100%) basis maandloon, dat berekend is op basis van de vaste contracturen van de betreffende werknemer. Hierna telt zij bij het verkregen saldo het loon over de fictieve ziekte-uren op dat op grond van artikel 1.10 lid 1 sub a van de cao is berekend door de daarin genoemde percentages toe te passen. Werknemer meent dat deze rekenmethode onjuist is en wijst erop dat artikel 1.10 van de cao niet vermeldt dat het laatstverdiende loon in mindering dient te worden gebracht op het contractuele maandloon. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 1.10 van de cao moet worden uitgelegd volgens de cao-norm. De kantonrechter is van oordeel dat de uitleg die TCZ aan artikel 1.10 van de cao geeft, althans de wijze waarop zij die bepaling toepast, niet in overeenstemming is met de tekst van die bepaling. Op grond van de letterlijke tekst van lid 1 van het betreffende artikel dient de werkgever de werknemer die wegens ziekte niet in staat is te werken 70, 80 of 90% van het laatstverdiende loon over de ziekteperiode door te betalen. Uitsluitend voor de berekening van de hoogte van dat laatstverdiende loon spelen de fictieve ziekte-uren een rol. De tekst van artikel 1.10 van de cao biedt geen aanknopingspunten om met het laatstverdiende loon en/of de fictieve ziekte-uren nog andere berekeningen uit te voeren, zoals TCZ doet.
De juiste berekening van het loon over een betalingsperiode waarin een werknemer gedeeltelijk wegens ziekte niet in staat is geweest om zijn werkzaamheden te verrichten, volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de loonsom voor achtereenvolgens: de contracturen (de daadwerkelijk gewerkte uren à € 12,67), de meer-uren (de daadwerkelijk gewerkte meer-uren à € 12,67 x 19.4804%), de ziekte-uren (de fictieve ziekte-uren à € 12,67 x het toepasselijke percentage uit art. 1.10.1 sub a van de cao) minus de wachtdag van 5,52 uren x € 12,67. TCZ heeft ook niet weten uit te leggen waarom ze het laatstverdiende loon in mindering brengt op het contractuele maandloon. Ter onderbouwing van haar standpunt dat haar rekenmethode de juiste is, verwijst TCZ alleen naar de door SFT uitgevoerde controles en de naar aanleiding daarvan verstuurde brieven. Volgens TCZ volgt daaruit dat SFT haar wijze van berekening van het loon gedurende ziekte heeft goedgekeurd, maar de kantonrechter acht de betreffende brieven onvoldoende om aan te nemen dat TCZ artikel 1.10 lid van de cao juist toepast. De kantonrechter gaat er dus van uit dat TCZ het loon bij ziekte niet op de juist wijze uitbetaalt en dat de door werknemer gevolgde rekenmethode van dat loon de juiste is. Dit leidt ertoe dat de vordering van werknemer tot betaling van het netto-equivalent van € 2.197,49 bruto wordt toegewezen. De door werknemer gevorderde verklaring voor recht wordt in aangepaste zin eveneens toegewezen.