Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 23 maart 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:1251
Feiten
Werkneemster is per 1 januari 2017 bij werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een salaris van € 5.863,88 per maand. Vanaf 18 juli 2018 is werkneemster arbeidsongeschikt; re-integratie in het eerste en tweede spoor is ingezet. De bedrijfsarts heeft op 28 september 2020 geadviseerd om een medische expertise in te zetten. Werkneemster heeft op 24 november 2020 medegedeeld dat zij niet achter het inzetten van een medische (psychiatrische) expertise staat. Op 4 december 2020 heeft werkneemster een schriftelijke waarschuwing gekregen om medewerking te verlenen aan de medische expertise, anders wordt het loon per 10 december 2020 stopgezet. Per 10 december 2020 is het loon stopgezet. Werkneemster heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met de vraag om te beoordelen of zij voldoende aan de re-integratie meewerkt. De loonbetaling is per 6 april 2021 hervat. Werkneemster heeft in de verstekprocedure € 14.954,45 gevorderd aan achterstallig salaris over de periode 10 december 2020 tot en met 5 april 2021 in verband met een onterecht opgelegde loonstop. Werkgever vordert vernietiging van het verstekvonnis, omdat de loonstop op goede gronden is opgelegd.
Oordeel
Werkneemster is tijdig in verzet gekomen. Werkgever baseert de loonstop op het advies van de twee bedrijfsartsen van 28 september en 13 november 2021, waarin werkneemster is geadviseerd een expertise te vragen om de beperkingen in het kader van passende arbeid duidelijk in kaart te kunnen brengen, met als doel de re-integratie vlot te trekken. Volgens de kantonrechter heeft de werkgever de verplichting om zelfstandig te beoordelen of het niet opvolgen van een voorschrift een loonstop daadwerkelijk rechtvaardigt. De kantonrechter kan werkgever niet volgen dat werkneemster geen valide argumenten heeft aangedragen voor het niet willen meewerken aan de medische expertise. Werkneemster heeft herhaaldelijk, in de e-mails van 9 december 2020 en 13 januari 2021, uitvoerig haar bezwaren toegelicht tegen het voorgestelde onderzoek. Werkneemster heeft aangevoerd dat het meewerken aan een medische/psychische expertise een te zware belasting voor haar is en er ook andere manieren zijn om hetzelfde doel te bereiken. Volgens de kantonrechter zouden er nog maximaal twee maanden over blijven om de uitkomsten van de expertise in te zetten voor het bevorderen van de re-integratie in het tweede spoor. Het meewerken aan de medische expertise zou volgens de kantonrechter geen gepast voorschrift zijn waaraan werkneemster haar medewerking moet verlenen. Werkgever had bijvoorbeeld ook medische informatie bij de (voormalig) behandelaar van werkneemster kunnen opvragen. Die suggestie heeft werkneemster ook zelf gedaan aan de bedrijfsarts en aan werkgever. Evenmin is de kantonrechter gebleken dat het inwinnen van een medische expertise in dit stadium de re-integratie zou bevorderen. Het had al in een veel eerder stadium op de weg van werkgever gelegen deze expertise aan te vragen, omdat al gedurende lange tijd sprake was van stagnatie van de re-integratie. De kantonrechter is van oordeel dat de loonstop door werkgever niet op goede gronden is opgelegd, omdat de inzet van de medische expertise niet als redelijk voorschrift kan worden gezien waaraan werkneemster medewerking had moeten verlenen. Het kan werkneemster dan ook niet worden verweten dat zij geen medewerking heeft verleend aan de medische expertise. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling van € 14.965,45 aan achterstallig salaris.