Naar boven ↑

Rechtspraak

PG/ministerie van Justitie Italië
Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 april 2022
ECLI:EU:C:2022:263
Verschil in beroepskwalificaties vrederechter en gewone rechter rechtvaardigt geen verschil in vakantiedagen en sociale zekerheid. Zestien jaar lang tijdelijke contracten zonder afschrikwekkende sanctie in strijd met Richtlijn 1999/70/EG.

Feiten

PG heeft van 3 juli 2002 tot en met 31 mei 2016 ononderbroken de functie van vrederechter uitgeoefend. In het kader van het hoofdgeding verzoekt PG dat wordt vastgesteld dat zij recht heeft op de juridische status van voltijds- of deeltijdswerknemer in openbare dienst behorende tot de rechterlijke macht, waarbij zij aanvoert dat vrederechters en gewone rechters dezelfde taken verrichten. PG vordert tevens te worden hersteld in haar economische en sociale rechten alsmede in haar rechten op het gebied van sociale zekerheid. De verwijzende rechter benadrukt dat volgens de nationale regeling de arbeidsverhouding van de vrederechter, anders dan het geval is voor gewone rechters, niet de typische kenmerken heeft van arbeidsverhoudingen in het kader van de openbare dienst. Hieruit volgt volgens de verwijzende rechter dat de vrederechter geen enkele vorm van sociale bescherming geniet en niet onder de sociale zekerheid valt, ook niet op het gebied van gezondheid, moederschap en gezin, of wat betreft het recht op vakantie. Volgens de verwijzende rechter verrichten de vrederechters evenwel rechterlijke taken die vergelijkbaar zijn met die van gewone rechters en in elk geval met die van andere werknemers in overheidsdienst. Het feit dat de aan vrederechters betaalde beloning formeel als ‘vergoeding’ wordt aangemerkt, is volgens de verwijzende rechter irrelevant. De ongewettigde en ongerechtvaardigde vernieuwingen van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en de systematische verlenging van de mandaten van vrederechters leiden volgens de verwijzende rechter tot een ‘bestendiging’ van de arbeidsverhouding die het Italiaanse recht als honorair aanmerkt, en waarvoor geen enkele doeltreffende afschrikkende sanctie bestaat. De Italiaanse bestuursrechter heeft ter zake prejudiciële vragen gesteld. 

Na de uitspraak van het arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters) (C-658/18, ECLI:EU:C:2020:572, AR 2020-0837), heeft het Hof de Tribunale amministrativo regionale per l’Emilia Romagna verzocht of die rechter, gelet op dat arrest, zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven. Op 28 oktober 2020 heeft de verwijzende rechter laten weten dat hij dit verzoek handhaafde, omdat het Hof zich niet had uitgesproken over alle onverenigbaarheden tussen het Unierecht en de betreffende nationale regeling. De verwijzende rechter preciseerde dat het van belang is dat het Hof de door de vrederechter in de Italiaanse rechtsorde uitgeoefende taken grondig onderzoekt, aangezien er bij gebreke van een dergelijk onderzoek een te grote beoordelingsmarge zou kunnen ontstaan voor de nationale rechterlijke instanties.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Gelijke arbeidsvoorwaarden voor vrederechter en gewone rechter, tenzij objectieve rechtvaardiging

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 Richtlijn 2003/88/EG, clausule 4 van de Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid en clausule 4 van de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die voor een vrederechter niet voorziet in het recht op een jaarlijkse vakantie van 30 dagen met behoud van loon noch in een stelsel van sociale rechten en sociale zekerheid dat wordt bepaald door de arbeidsverhouding, zoals het stelsel dat is vastgesteld voor gewone rechters. 

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof in zijn arrest Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters) in wezen heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ als bedoeld in clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus moet worden uitgelegd dat een voor een beperkte tijd benoemde vrederechter die in het kader van zijn ambt reële en daadwerkelijke prestaties verricht die niet louter marginaal en evenmin bijkomstig van aard zijn en waarvoor hij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangt – waarbij het evenwel aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan – onder dit begrip valt.  Hieruit volgt dat het in casu aan de verwijzende rechter staat om uiteindelijk te bepalen of PG valt onder het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ in de zin van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en/of ‘deeltijdwerker’ in de zin van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid. In herinnering dient te worden gebracht dat clausule 4, punt 1, van de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd verbiedt dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij werkzaamheden verrichten op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is (arrest Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), punt 136). Evenzo verzet clausule 4 van de Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid zich, overeenkomstig de doelstelling om een einde te maken aan discriminatie tussen deeltijd‑ en voltijdwerkers, ertegen dat deeltijdwerkers louter op grond van het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare voltijdwerkers, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Aangezien de bewoordingen van clausule 4, punten 1 en 2, van de Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid en die van clausule 4, punten 1 en 2, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in wezen identiek zijn, dient erop te worden gewezen dat de overwegingen met betrekking tot een van deze bepalingen ook mutatis mutandis gelden voor de andere.

Het Hof heeft geoordeeld dat clausule 4, punt 1, van de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd het non-discriminatiebeginsel beoogt toe te passen op werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd teneinde te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arrest Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), punt 137). Het Hof heeft reeds vastgesteld dat de ‘arbeidsvoorwaarden’ in de zin van clausule 4 van die Raamovereenkomst mede de voorwaarden inzake beloning en pensioen omvatten die worden bepaald door de arbeidsverhouding, maar niet de voorwaarden betreffende de pensioenen die voortvloeien uit een wettelijke socialezekerheidsregeling (HvJ EGvan 15 april 2008, C-268/06, ECLI:EU:C:2008:223 (Impact), punt 134).

Verschil in vakantiedagen niet objectief te rechtvaardigen via beroepskwalificatie

Er zij evenwel op gewezen dat de verwijzende rechter, gelet op die rechtspraak en in het bijzonder op de in punt 46 van het onderhavige arrest genoemde verificaties, waarvoor overeenkomstig het arrest Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters) (punt 161), alleen hij bevoegd is, in wezen heeft opgemerkt dat het verschil tussen de voorwaarden voor de toegang tot de rechterlijke macht die gelden voor die twee categorieën van werknemers niet kan rechtvaardigen dat honoraire rechters geen jaarlijkse vakantie met behoud van loon genieten en worden uitgesloten van enig sociaal of socialezekerheidsstelsel dat van toepassing is voor gewone rechters die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Derhalve moet, onder voorbehoud van de verificaties waarvoor enkel de nationale rechter bevoegd is, worden geoordeeld dat bepaalde verschillen in behandeling weliswaar gerechtvaardigd kunnen zijn door verschillen in de vereiste bekwaamheden en de aard van de taken waarvoor gewone rechters verantwoordelijk zijn, maar dat het uitsluiten van vrederechters van enig recht op vakantie en van elke vorm van sociale bescherming en sociale zekerheid in het licht van clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid niet kan worden aanvaard.

Onvoldoende afschrikwekkende werking oneigenlijk gebruik bepaalde tijd

In casu blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens dat geen enkele bepaling van Italiaans recht het mogelijk maakt om de oneigenlijke vernieuwing van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5 van de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op doeltreffende en afschrikkende wijze te bestraffen.  Bij het ontbreken van enige sanctie lijkt het niet mogelijk om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen.

Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat clausule 5, punt 1, van de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd ten hoogste drie opeenvolgende malen mag worden vernieuwd, telkens voor vier jaar, en voor een totale duur van niet meer dan 16 jaar, en die niet voorziet in de mogelijkheid om de oneigenlijke vernieuwing van arbeidsverhoudingen daadwerkelijk en afschrikkend te bestraffen.