Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 6 april 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:2989
Feiten
Werknemer is op 1 juli 1987 bij Opmeer Kozijnen B.V. (hierna: Opmeer) in dienst getreden. Op 28 april hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten met ingang van 1 maart 2018. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat voor het verrichten van overwerk geen vergoeding wordt betaald. Bij de arbeidsovereenkomst is een bonusregeling per 1 oktober 2019 gevoegd. De Cao voor de Timmerindustrie is op de arbeidsovereenkomst van toepassing. De cao kent een orgaan, de Vakraad, om geschillen over de toepassing en/of interpretatie van bepalingen van de cao te beslechten. Eind september 2020 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2020 opgezegd. Op 1 oktober 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten. Op 25 november 2020 heeft werknemer bij de Vakraad een verzoek ingediend over de weigering van het uitbetalen van overwerk door Opmeer. Op 11 februari 2021 heeft de Vakraad het niet-bindende advies uitgebracht dat het volgens de cao niet is toegestaan om geen vergoeding voor overwerk uit te betalen. Op 10 maart 2022 heeft werknemer de overeenkomst van 1 oktober 2020 vernietigd wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Werknemer vordert onder meer betaling van de gewerkte overuren, niet genoten vakantie-uren, de wettelijke verhoging en rente daarover en de buitengerechtelijke incassokosten omdat hij recht heeft op vergoeding van overwerk op grond van de cao. De aanspraken van werknemer op overuren en vakantie-uren vallen volgens hem niet onder de reikwijdte van de overeenkomst van 1 oktober 2020. Werknemer stelt eveneens dat hij heeft gedwaald bij ondertekening van de overeenkomst en dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Volgens Opmeer hebben partijen op 1 oktober 2020 een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting gesloten.
Oordeel
Aan de kantonrechter wordt de vraag voorgelegd of werknemer zijn aanspraak op vergoeding van (alle) overwerkuren en vakantie-uren heeft prijsgegeven in de door partijen gesloten overeenkomst van 1 oktober 2020. Voor alle verplichtingen over en weer heeft Opmeer € 6.000 vergoed. Niet alleen de tekst van de overeenkomst is van belang, maar ook welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Toen partijen op 1 oktober 2020 met elkaar hebben gesproken, werd werknemer niet bijgestaan door een juridisch adviseur. Partijen hebben in een kleine notitie afgesproken dat werknemer zijn ontslagname zal overwegen en dit alleen wilde doen als de overuren zouden worden uitbetaald. In de tekst van de notitie zijn nadere afspraken niet nader gespecificeerd. Volgens de kantonrechter ligt het op de weg van Opmeer om als goed werkgever de gemaakte afspraken voldoende duidelijk te specificeren. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt niet dat werknemer zijn aanspraken op vergoeding van de overuren heeft prijsgegeven. Volgens vaste rechtspraak dient een werkgever te verifiëren of een werknemer daadwerkelijk bepaalde rechten prijsgeeft of nadelig handelt. Volgens Opmeer wist werknemer dat er een discussie was met twee andere medewerkers en dat de overuren tijdens de bonusregeling niet vergoed hoeven te worden. Werknemer betwist dit en stelt dat alleen is gesproken over de uren van voor de bonusregeling. Werknemer heeft nooit geweten dat de afspraak dat geen recht op vergoeding van overuren bestaat als er een bonusregeling is, nietig is. Opmeer heeft werknemer gezegd dat hij voor de uren van de bonusregeling € 6.000 zal krijgen. Het aantal uren overuren is niet besproken. Opmeer moet het bewijs ter zake van haar stellingen nog leveren en wordt daarvoor in de gelegenheid gesteld door de kantonrechter. De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.