Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 april 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:1173
Feiten
Werknemer is van 17 juni 2002 tot 1 januari 2017 in dienst geweest van Permanento Edge-It B.V. (hierna: Permanento) laatstelijk als manager productieontwikkeling. In de arbeidsovereenkomst was een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen. Permanento maakt deel uit van een groep bedrijven in Nederland, China en Hong Kong. Permanento stond onder leiding van drie broers. Op enig moment is broer 3 uit het bedrijf Permanento getreden en is hij verder gegaan met zijn bedrijven Permanento Hong Kong Ltd, Permanento Electronics Ltd. en Techpro. Op 30 december 2016 hebben Permanento en werknemer een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) gesloten. In de vso is opgenomen dat het relatiebeding wordt beperkt in tijd (het gehele jaar 2017) en reikwijdte (alleen voor op een bijgevoegde lijst vermelde ondernemingen). Op 5 juli 2017 heeft Permanento een e-mail ontvangen van Biocartis aan een medewerker van Permanento en werknemer, op het e-mailadres van werknemer bij Permanento. Biocartis is op de bij de vso toegevoegde lijst vermeld. Werknemer heeft op 13 (of 14) december 2017 met broer 3 een bezoek gebracht aan Biocartis te België. Permanento heeft de kantonrechter verzocht werknemer te veroordelen tot betaling van € 124.794 aan contractuele boetes wegens overtreding van het relatiebeding. De kantonrechter heeft de vordering van Permanento toegewezen. In hoger beroep verzoekt werknemer de vorderingen van Permanento alsnog af te wijzen, althans de boete te matigen.
Oordeel
De hof volgt het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van overtreding van het relatiebeding. Sprake was van een hoog oplopend geschil tussen enerzijds broer 1 en 2 en anderzijds broer 3, waar werknemer bij betrokken is geraakt. Broer 3 ging met zijn zakelijke activiteiten verder zonder broer 1 en 2. Voor werknemer is duidelijk geweest dat Permanento bang was dat werknemer broer 3 zou faciliteren in zijn concurrentie met Permanento. Om die reden is het relatiebeding in de vso opgenomen. Uit de verklaring van de getuige en werknemer zelf blijkt dat sprake is geweest van betrokkenheid bij broer 3 en Biocartis. Kort samengevat komt het erop neer dat werknemer de technische expert was en dat hij vanwege die specialistische kennis Biocartis heeft geadviseerd. Ook heeft hij zelf verklaard dat hij tijdens een telefonische meeting met broer 3 en Biocartis over een probleem heeft meegeluisterd en advies heeft gegeven. Het hof constateert dat dit geen privéaangelegenheid betreft, maar een zakelijk/commercieel contact met broer 3 ten behoeve van Biocartis, zijnde de derde op de lijst van ondernemingen waarnaar wordt verwezen in het relatiebeding. De kantonrechter heeft als vaststaand aangenomen dat werknemer door het telefoongesprek met Biocartis op of na 5 juli 2017 het relatiebeding heeft overtreden en dat hij daarom de contractuele boete verschuldigd is. Het hof is van oordeel dat sprake was van een voortdurende overtreding, nu werknemer vanaf 5 juli 2017 bij voortduring bereikbaar is geweest voor technische problemen van Biocartis, zoals Biocartis heeft verklaard. Werknemer heeft subsidiair gevraagd om matiging van de boete. De boete is – na vermeerdering van de eis die het hof toewijsbaar acht – opgelopen tot € 224.630. Dat is een zeer fors bedrag. De schade voor Permanento is echter ook heel groot. Zij heeft aangevoerd dat zij aan marge minstens € 200.000 per jaar mist, zodat de schade (tot het moment van de memorie van antwoord) kan worden geschat op zeker € 600.000. Volgens werknemer is de boete voor hem onbetaalbaar gelet op het gezinsinkomen en de gezinsuitgaven. Dit lijkt op het eerste gezicht een logische conclusie gelet op het feit dat werknemer een werknemer is. Het hof is echter van oordeel dat werknemer te weinig inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie om hem hierin te volgen. Zo heeft hij de door de kantonrechter toegewezen boete van € 124.794 binnen twee weken betaald. Bovendien heeft hij een hypothecaire geldlening waarvoor een inkomen van rond € 8.000 per maand nodig is, terwijl uit zijn enige overgelegde loonstrook een inkomen van € 2.950 per maand blijkt. Werknemer heeft onvoldoende gegevens in het geding gebracht waaruit zijn inkomens- en vermogenspositie blijkt. Aldus wordt het beroep op matiging afgewezen. Wel slaagt het beroep op verrekening met de beëindigingsvergoeding uit de vso, nu een deel daarvan (€ 3.000) onbetaald is gelaten.