Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 20 april 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:3451
In deze zaak is sprake van de situatie waarin de werknemer na eerdere intrekking door de werkgever, een eigen verzoek indient tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. De toets is of de werkgever na het intrekken van zijn verzoek tot ontbinding, een substantiƫle en geloofwaardige poging heeft gedaan om de werknemer opnieuw een zinvolle kans te bieden. Toekenning billijke vergoeding.

Feiten

Werknemer  is sinds 28 maart 2011 als vulploegleider in dienst bij werkgeefster tegen een salaris van € 1.836,80 bruto per vier weken, exclusief emolumenten. Werknemer is sinds 19 maart 2018 ziek en heeft vanaf dat moment geen werkzaamheden meer verricht. In juni 2021 heeft werkgeefster een ontbindingsverzoek ingediend waarop werknemer een tegenverzoek heeft ingediend tot onder meer betaling van zijn loon over de periode 5 oktober 2020 tot 15 maart 2021. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 en veroordeelt werkgeefster tot betaling van een billijke vergoeding en een transitievergoeding van respectievelijk € 41.860,25 en € 7.206,77 bruto. Het tegenverzoek van werknemer wordt afgewezen. Werkgeefster trekt het ontbindingsverzoek in en werknemer heeft hoger beroep ingesteld tegen afwijzing van zijn tegenverzoek. Tussen partijen is in eerste instantie schriftelijk gecommuniceerd over werkhervatting. Vervolgens is de bedrijfsarts ingeschakeld, die tot de conclusie komt dat werknemer geschikt is voor zijn eigen werk maar dat eerst het arbeidsconflict moet worden opgelost. Er vinden gesprekken plaats over een mogelijke werkhervatting, waarbij werknemer aangeeft dat het voor hem onduidelijk is in welke functie hij kan hervatten en dat het voor hem belangrijk is het onderliggende conflict op te lossen en dat hij een financiële tegemoetkoming verwacht voor geleden schade. Werkgeefster handhaaft haar aanbod voor werkhervatting en doet tevens een beëindigingsvoorstel. Partijen bereiken geen oplossing. Werknemer verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat werkgeefster na intrekking van haar ontbindingsverzoek heeft nagelaten het arbeidsconflict op te lossen. Er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Werknemer verwijt werkgeefster ernstig verwijtbaar handelen. Werkgeefster verzet zich niet tegen de ontbinding maar wel tegen de toekenning van een billijke vergoeding.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt dat het ontbindingsverzoek zal worden toegewezen en ook de door werknemer verzochte transitievergoeding. Vervolgens oordeelt de kantonrechter dat in deze zaak  sprake is van de situatie waarin de werknemer na eerdere intrekking door de werkgeefster, een eigen verzoek indient tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. De toets is dan of de werkgeefster na het intrekken van haar verzoek tot ontbinding, een substantiële en geloofwaardige poging heeft gedaan om de werknemer opnieuw een zinvolle kans te bieden. Aan de aldus op de werkgeefster rustende verplichting om de arbeidsrelatie te normaliseren, dienen hoge eisen te worden gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat aan de werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend van dezelfde grootte als de vergoeding die is toegekend in de eerdere beschikking naar aanleiding van het ingetrokken verzoek. Die eerdere beschikking is weliswaar ingetrokken maar heeft daardoor niet alle betekenis verloren en er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken van na de intrekking die maken dat anders tegen de in die beschikking neergelegde oordelen moet worden aangekeken. Omdat werkgeefster ná de intrekking onvoldoende inspanningen heeft verricht om de arbeidsverhouding te normaliseren, blijft het oordeel dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van werkgeefster. Naast de toekenning van de billijke vergoeding wordt ook het verzoek tot loondoorbetaling tot datum einde arbeidsovereenkomst toegekend.