Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 3 mei 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:821
Feiten
Werknemer en werkneemster (een echtpaar) zijn blijkens de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomsten, aangegaan voor de periode van 23 december 2011 tot en met 22 december 2012, in dienst getreden bij werkgeefster, respectievelijk als medewerker keuken en kokkin. Het salaris van werknemer bedroeg € 1.416,01 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld. Het salaris van werkneemster bedroeg € 1.602,83 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld. Met ingang van medio oktober 2011 hebben werknemers verbleven in de door werkgeefster gehuurde woning, waarvoor maandelijks een bedrag van € 340 werd ingehouden op het salaris van werknemers. De arbeidsovereenkomst van werkneemster is op 1 juni 2014 beëindigd en de arbeidsovereenkomst van werknemer is per 1 juli 2014 beëindigd. Werknemers vorderden in eerste aanleg onder meer achterstallig salaris. Werkgeefster heeft verweer gevoerd en onder meer (terug)betaling gevorderd van voorgeschoten kosten. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van werknemers afgewezen en de vorderingen van werkgeefster tegen werknemer toegewezen voor een bedrag van € 3.823,51 en tegen werkneemster voor een bedrag van € 3.797,65. Werknemers hebben hoger beroep ingesteld. Nadat het hof bij tussenarrest heeft geoordeeld dat werkgever bewijs moet leveren, zijn er acht getuigen gehoord.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Uit de verklaringen volgt allereerst dat twee getuigen niet bevestigend (kunnen) verklaren dat werknemers een tweede arbeidsovereenkomst hebben getekend met minder uren en een lager loon. Een andere getuige heeft wel verklaard dat een tweede contract is getekend, maar zij weet niet wat daarin stond. Dit betekent dat werkgeefster niet geslaagd is in het bewijs dat werknemers met haar een tweede, nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. Ook bieden de getuigenverklaringen onvoldoende grond voor het bewijs dat werkgeefster contante betalingen aan werknemers heeft voldaan. Werkgeefster is dan ook niet geslaagd in dit deel van de bewijsopdracht. Het hof is van oordeel dat werkgeefster wel geslaagd is in het bewijs dat een afspraak is gemaakt met werknemers dat de door haar gemaakte/voorgeschoten maandelijkse kosten voor huur van de woning, water, Eneco en maaltijden over de periode oktober tot en met december 2011 door werknemers moesten worden terugbetaald. Dit betekent dat werknemers over de genoemde periode een bedrag van € 2.535,00 verschuldigd zijn aan werkgeefster (€ 1.267,50 per persoon). Het hof veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werknemer van een bedrag van € 11.567,55 netto voor achterstallig salaris inclusief vakantiegeld. Werkgeefster dient werkneemster € 13.837,94 netto aan achterstallig salaris te betalen. De berekening van werknemers is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst die zij met werkgeefster zijn aangegaan per 23 december 2011 en die niet is vervangen door een tweede arbeidsovereenkomst met minder uren en een lager loon, maar stilzwijgend is voortgezet. Het hof gaat uit van de juistheid van de berekeningen van werknemers, ook omdat deze berekening en de hoogte daarvan verder niet door werkgeefster is betwist.