Rechtspraak
Feiten
Bedrijf X was een nationaal en internationaal dienstverlenend Nederlands bedrijf in de ICT-branche. In 2007 is bedrijf X geacquireerd door KPN B.V. (hierna: KPN). Bij brief van 24 november 2010 (hierna: de aanbiedingsbrief) heeft bedrijf X werknemer een arbeidsovereenkomst aangeboden. In de aanbiedingsbrief staat opgenomen dat werknemer in aanmerking komt voor de mobiliteitsregeling. Werknemer is per 1 februari 2011 bij bedrijf X in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bevat geen bepalingen met betrekking tot de toekenning van een leaseauto aan werknemer. Op de arbeidsovereenkomst was ten tijde van het aangaan daarvan de Mobiliteitsregeling van bedrijf X, versie 1.2 en ingangsdatum 1 januari 2010 (hierna: de mobiliteitsregeling) van toepassing. Daarnaast geldt bij bedrijf X een bedrijfsautoregeling. Werknemer is op 14 april 2011 de eerste leaseauto gaan rijden. Per 1 september 2011 zijn de medewerkers van bedrijf X overgegaan naar bedrijf Y. Vervolgens is een gedeelte van die onderneming, waartoe ook werknemer behoorde, per 1 januari 2013 overgegaan naar KPN. In het kader van deze laatste overgang heeft harmonisatie conform een harmonisatieprotocol plaatsgevonden. Dit protocol hield concreet in dat ‘mobiele medewerkers’, die bij bedrijf X en/of bedrijf Y op grond van de daar geldende bedrijfsautoregeling voor een leaseauto hadden gekozen, per 1 januari 2013 onder de KPN leaseautoregeling zouden komen te vallen. KPN heeft werknemer op 12 februari 2021 bericht dat KPN een nieuw vervoersbeleid heeft vastgesteld met daarin een nieuwe kilometernorm voor leaseauto’s. Werknemer voldoet volgens KPN niet aan de kilometernorm waardoor hij in aanmerking komt voor de overgangsperiode die twee jaar duurt. Uiteindelijk verliest werknemer hierdoor zijn leaseauto. Werknemer heeft hiertegen op 10 maart 2021 bezwaar gemaakt en aangegeven gebruik te willen maken van de interne klachtenprocedure van KPN. De klachtencommissie van KPN heeft op 23 juli 2021 geconcludeerd dat de klacht van werknemer ongegrond is. Werknemer vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de door KPN aan werknemer ter beschikking gestelde leaseauto onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden en dat KPN het recht van werknemer op die leaseauto niet eenzijdig mag wijzigen.
Oordeel
Werknemer stelt dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is overeengekomen dat de door KPN aan hem ter beschikking gestelde leaseauto (onvoorwaardelijk) onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden en beroept zich dus niet op een verkregen recht op grond van een door KPN jegens hem gedurende een bepaalde tijd gevolgde gedragslijn waarmee de leaseauto een recht en daarmee een arbeidsvoorwaarde is geworden. Het gaat hier dus om een uitlegkwestie van hetgeen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen, die moet worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-arrest. De kantonrechter is van oordeel dat KPN aan het ter beschikking stellen van een leaseauto aan werknemer voorwaarden had verbonden. In de aanbiedingsbrief staat dat werknemer volgens de criteria van de mobiliteitsregeling in aanmerking komt voor die regeling en dat hij binnen de mobiliteitsregeling is aangemerkt als ‘mobiele medewerker’. De aanbiedingsbrief verwijst uitdrukkelijk naar de criteria van de mobiliteitsregeling. In de mobiliteitsregeling wordt een onderscheid gemaakt tussen mobiele medewerkers en kantoormedewerkers. Mobiele medewerkers hebben een keuzemogelijkheid, een bedrijfsauto of uitkering van hun mobiliteitsbudget. Als voor een bedrijfsauto wordt gekozen, dan geldt de bedrijfsautoregeling. In de bedrijfsautoregeling is opgenomen dat een werknemer in aanmerking komt voor een bedrijfsauto als dit naar het oordeel van de werkgever gezien het mobiele karakter van de functie van medewerker voor de bedrijfsuitoefening doelmatig is én de medewerker meer dan 15.000 zakelijke kilometers per jaar rijdt. KPN heeft onweersproken gesteld dat werknemer bij het opnieuw aanvragen van een leaseauto steeds weer akkoord moest geven op de toepasselijke voorwaarden. Hierdoor is de kantonrechter van oordeel dat werknemer aan de inhoud van de aanbiedingsbrief redelijkerwijs geen andere betekenis kon toekennen, dan dat hij als ‘mobiele medewerker’ was aangemerkt omdat hij aan de daarvoor geldende criteria van de Mobiliteitsregeling en de Bedrijfsautoregeling voldeed. Werknemer kon niet uit de aanbiedingsbrief afleiden dat de leaseauto onvoorwaardelijk aan hem werd toegekend. De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.