Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Werkgever
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 13 mei 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:4137
Vervolg op het tussenvonnis van AR 2022-0191. Werkgever heeft na meerdere malen uitstel geen tegenbewijs geleverd. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.

Feiten

In het tussenvonnis van 21 januari 2022 is werkgever toegelaten tot het leveren van het tegenbewijs tegen de voorhands bewezen stelling dat sinds 1 november 2019 sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Bij brief van 14 februari 2022 heeft werkgever uitstel gevraagd. Dat uitstel is verleend tot de rolzitting van 17 maart 2022. Bij brief van 7 maart 2022 heeft mr. Peeters meegedeeld dat hij zich heeft onttrokken als gemachtigde van werkgever. Op de rolzitting van 17 maart 2022 heeft werkgever dat ook meegedeeld, maar ook dat hij reeds een nieuwe gemachtigde heeft gevonden. Gelet daarop heeft werkgever een laatste uitstel gekregen tot de rolzitting van 14 april 2022. Op die rolzitting heeft werkgever niet gereageerd. Daarop is vonnis bepaald.

Oordeel

Nu werkgever zich niet erover heeft uitgelaten of hij het tegenbewijs wenst te leveren en hij ook geen stukken meer heeft ingebracht, gaat de kantonrechter ervan uit dat werkgever afziet van tegenbewijslevering. Dit betekent dat er in rechte van uit wordt gegaan dat sinds 1 november 2019 sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dit leidt ertoe dat de loonvordering van werkneemster vanaf mei 2020 toewijsbaar is, evenals de vakantietoeslag vanaf november 2019, nu werkgever geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte daarvan. Het gevorderde bedrag aan onkostenvergoeding is niet toewijsbaar. De kantonrechter stelt vast dat het gevorderde bedrag aan onkostenvergoeding niet volgt uit het in het geding gebrachte overzicht. Ook is gesteld noch gebleken op welke wijze een dergelijke vergoeding zich verhoudt tot het bestaan van de arbeidsovereenkomst, uit welke hoofde werkgever in beginsel (alleen) loon is verschuldigd. Het had op de weg van werkneemster gelegen om hierover en over de opbouw van de vordering meer duidelijkheid te verschaffen. Nu zij dat niet heeft gedaan, wordt deze vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.