Naar boven ↑

Rechtspraak

Democratische Volksrepubliek Algerije/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 5 juli 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:1075
Onterecht gegeven ontslag op staande voet van Algerijnse ambassademedewerker. Het feit dat werknemer verschillende ceremonies op de ambassade heeft gemist ter viering van een aantal Algerijnse feestdagen, zonder eerder te zijn gewaarschuwd, levert geen dringende reden op. Toewijzen billijke vergoeding.

Feiten

Werknemer is sinds 2 januari 2003 werkzaam bij de ambassade van Algerije (hierna te noemen: de ambassade) in Nederland. In 2021 wordt hij op staande voet ontslagen vanwege het niet bijwonen van vier verschillende ceremonies op de ambassade ter viering van een aantal Algerijnse feestdagen. Verder heeft de ambassade een beroep gedaan op het feit dat een aantal maanden voorafgaand aan het ontslag op staande voet een klacht over werknemer is binnengekomen en dat zij enkele dagen na het ontslag op staande voet heeft ontdekt dat er een bedrag van € 9.220 weg is. De ambassade is van mening dat werknemer het geld heeft ontvreemd, maar werknemer ontkent dit. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. In hoger beroep verzoekt de ambassade om vernietiging van de beschikking van de kantonrechter. Werknemer verzoekt in hoger beroep alsnog om toekenning van de billijke vergoeding. 

Oordeel

Volgens het hof kan bij de beoordeling van de door de werkgever opgegeven dringende reden rekening worden gehouden met de bijzondere werkomgeving en cultuur van de ambassade en de daar heersende normen en waarden. Het hof gaat ervan uit dat werknemer niet eerder is gewaarschuwd naar aanleiding van het missen van drie bijeenkomsten op de ambassade ter viering van een Algerijnse feestdag. Het niet naleven van het verzoek om een bijeenkomst op 20 augustus 2021 bij te wonen, levert geen dringende reden voor ontslag op. Werknemer is niet gewaarschuwd dat de ambassade groot belang hechtte aan zijn aanwezigheid, hoewel werknemer ook de eerdere drie bijeenkomsten had gemist zonder dat dit tot enige waarschuwing had geleid. Werknemer behoefde niet te begrijpen dat de ambassade zwaar zou tillen aan het missen van de vierde bijeenkomst. De klacht die over werknemer is binnengekomen levert ook geen dringende reden voor het ontslag op staande voet op. De inhoud van de klacht is dermate vaag dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze betrekking heeft op werknemer. De stelling van de ambassade dat werknemer geldt heeft ontvreemd en dat deze omstandigheid het ontslag op staande voet rechtvaardigt, wordt niet betrokken bij de beoordeling of ten tijde van het ontslag op staande voet sprake was van een dringende reden. Bij de beoordeling van de dringende reden mag geen rekening worden gehouden met gedragingen die pas na het ontslag op staande voet bekend zijn geworden. Gelet op de Algerijnse achtergrond van werknemer en zijn ontbrekende ervaring op de Nederlandse arbeidsmarkt, acht het hof aannemelijk dat werknemer nog geruime tijd bij de ambassade zou zijn blijven werken als hij niet op staande voet zou zijn ontslagen. Naar het oordeel van het hof moet er verder redelijkerwijs rekening mee worden gehouden dat werknemer nog geruime tijd genoegen zal moeten nemen met een baan tegen een veel lager salaris dan hij was gewend. Het hof acht een bedrag van € 70.000 bruto een redelijk bedrag.