Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 8 juli 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:2567
Kort geding. Vordering werkneemster tot meewerken werkgever aan extern re-integratietraject. Loonopschorting door werkgeefster tijdens ziekte. Loonvordering werkneemster op grond van de cao na stopzetting re-integratie door werkgeefster. Juridische grondslag extern traject onvoldoende onderbouwd.

Feiten

Werkneemster is vanaf 1 februari 2017 werkzaam voor een publiekrechtelijke rechtspersoon (hierna: werkgeefster), voor onbepaalde tijd voor 36 uur per week. Laatstelijk werkte zij op afdeling 1. Vanaf 1 januari 2020 zijn op de arbeidsverhouding de bepalingen van titel 7.10 van het BW en de Cao Gemeenten (hierna: cao) van toepassing. Op 13 januari 2019 heeft werkneemster zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 18 maart 2019 geadviseerd te starten met re-integratie en stapsgewijs uren op te bouwen. De bedrijfsarts heeft daarbij aangegeven dat het als start op zich prima is dat werkneemster vanwege de werkgebonden factoren graag buiten afdeling 1 wil re-integreren. In het arbeidsdeskundig rapport van 25 juni 2020, dat is opgesteld op verzoek van werkgeefster, is geconcludeerd dat werkneemster op arbeidskundige gronden geschikt is te achten om haar eigen werkzaamheden te verrichten bij de eigen werkgever. De bedrijfsarts heeft op 27 juli 2020 geconstateerd dat de re-integratie niet goed loopt, waarop hij aanraadt het einddoel bij te stellen, naar terugkeer in een andere omgeving. Het traject van eerste en tweede spoor dient volgens de bedrijfsarts te worden opgestart. Werkneemster heeft daarna vanaf eind augustus 2020 aangepast werk verricht bij afdeling 3. In het actueel oordeel van 11 november 2020 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat er geen arbeidsongeschiktheid meer is. Naar aanleiding van een WIA-aanvraag heeft het UWV bij besluit van 18 december 2020 werkgeefster een loonsanctie opgelegd omdat zij onvoldoende aan re-integratie heeft gedaan. Daarbij is aangegeven dat werkgeefster werkneemster onvoldoende heeft gestimuleerd het eigen werk te doen. De bedrijfsarts heeft werkneemster op 7 mei 2021 het advies gegeven voor een interventie, voor een onderzoek naar de geschiktheid voor eigen en ander werk en voor ondersteuning bij de gestagneerde re-integratie. Werkgeefster heeft per 11 oktober 2021 de loonbetaling stopgezet omdat werkneemster weigert mee te werken aan redelijke voorschriften met betrekking tot haar re-integratie. Bij besluit van 1 februari 2022 heeft het UWV werkneemster een WIA-uitkering geweigerd per 9 januari 2022 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Werkgeefster heeft daarna de loonbetaling aan werkneemster vanaf 19 januari 2022 weer hervat en nabetaald. Werkneemster heeft werkgeefster op 4 maart 2022 onder meer verzocht om ondersteuning van re-integratie-inzet door een onderneming via een contractovername. Werkgeefster heeft dit verzoek afgewezen. Werkneemster is op 9 mei 2022 weer gestart met re-integreren bij werkneemster op een opstap-re-integratieplek, aanvankelijk voor 12 uur per week en daarna is deze omvang uitgebreid naar 27 uur per week. In kort geding vordert werkneemster op grond van artikel 7.5 van de cao en artikel 7:670 lid 11 sub c BW externe begeleiding bij re-integratie en tevens betaling van achterstallig loon.

Oordeel

Re-integratie

Naar het oordeel van de kantonrechter staat vast dat werkneemster inmiddels meer dan drie jaar ziek is, waardoor zij nu in het vierde ziektejaar zit. Gelet daarop zijn de tijdvakken van loondoorbetalingsplicht bij ziekte van 104 weken en van de loonsanctie, waarin de werkgever op grond van artikel 7:658a lid 1 BW een verplichting heeft tot het verrichten van re-integratie-inspanningen voor de arbeidsongeschikte werknemer, inmiddels verstreken. Artikel 7.5 van de cao gaat echter over de verlenging van het ontslagverbod tijdens arbeidsongeschiktheid, niet over de verlenging van de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Artikel 7:670 lid 11 sub c BW, waar in het vierde lid van artikel 7.5 van de cao naar wordt verwezen, ziet op de verlenging van het opzegverbod van twee jaar met het tijdvak van de loonsanctie. De kantonrechter is van oordeel dat werkneemster met de door haar genoemde bepalingen in de cao en het BW, onvoldoende heeft onderbouwd dat er een juridische grondslag is op grond waarvan werkgeefster verplicht kan worden haar te laten re-integreren via een externe partij. Deze vordering wordt afgewezen.

Achterstallig loon

Het beroep van werkgeefster op niet-ontvankelijkverklaring wegens het ontbreken van een deskundigenverklaring honoreert de kantonrechter niet. Werkneemster vordert achterstallig loon over de periode 11 oktober 2021 tot 19 januari 2022 en vanwege het stagneren van haar re-integratie vordert zij ook nabetaling van 28,3% van haar brutomaandloon vanaf april 2021. De kantonrechter is van oordeel dat uit de feiten niet kan worden opgemaakt dat werkneemster op 5 oktober 2021 heeft geweigerd aan het onderzoek - en daarmee aan een redelijk voorschrift - mee te werken. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat werkgeefster bevoegd was de loonbetaling per 11 oktober 2021 op te schorten. Dit deel van de vordering wordt toegewezen. Uit de tekst van de cao-bepaling blijkt niet dat werkgeefster ook gehouden is - naast 70% van het loon - tot betaling van meer uren of een bonus als zij de aangeboden re-integratie beëindigt. De kantonrechter kan niet beoordelen of werkneemster op of na 1 april 2021 weer geschikt was voor passende arbeid of andere re-integratiewerkzaamheden bij werkgeefster, omdat een deskundigenoordeel hierover ontbreekt. Uit het daarna uitgebrachte advies van de bedrijfsarts van 7 mei 2021 blijkt in ieder geval niet dat werkneemster op dat moment weer geschikt was om passende arbeid te verrichten. De vordering tot nabetaling van 28,3% van het bruto maandloon wordt afgewezen.