Naar boven ↑

Rechtspraak

Arriva Personenvervoer Nederland B.V./de Centrale Ondernemingsraad Arriva Personenvervoer Nederland
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 21 september 2022
ECLI:NL:RBNNE:2022:3394
Geen vervangende toestemming kantonrechter (art. 27 lid 4 WOR) voor invoering ‘verlofplafond’ door vervoersbedrijf, na weigering instemming COR. Niet onredelijk dat COR wil vasthouden aan wettelijk uitgangspunt (wensen werknemer met betrekking tot opnemen verlof zijn leidend, tenzij).

Feiten

Arriva Personenvervoer Nederland B.V. (hierna: Arriva) heeft op 4 februari 2021, als ondernemer in de zin van de WOR, een instemmingsverzoek met betrekking tot de door haar gewenste wijzigingen van haar vakantie- en verlofregeling gedaan bij haar Centrale Ondernemingsraad (hierna: de COR). Blijkens de toelichting op dit verzoek gaat het er kort gezegd om dat Arriva een vakantie- en verlofregeling wil treffen die gaat gelden voor al haar medewerkers, met een duidelijke beschrijving van de verschillende soorten vakantie- en verlofdagen (inclusief verval- en verjaringstermijnen), een regeling over hoe moet worden omgegaan met vakantiedagen en ziekte en met een geoptimaliseerde verlofadministratie. Het voorgenomen besluit voorziet daarnaast in een rekenmethodiek inclusief rekentools om "de bovengrens van de verlofuitstoot per vestiging vast te stellen" (hierna: de Bovengrens Verlof). Met deze bovengrens wil Arriva inzichtelijk maken hoeveel medewerkers er tegelijk op vakantie of met verlof kunnen en indien de bovengrens wordt overschreden, zal een vakantie- of verlofverzoek – na invoering van het voorgenomen besluit – niet gehonoreerd kunnen worden. De COR is niet akkoord gegaan met het voorstel om een dergelijke bovengrens af te spreken. Tot volledige instemming van de COR met het voorgenomen besluit is het dan ook niet gekomen. Arriva vraagt op de voet van artikel 27 lid 4 WOR vervangende toestemming aan de kantonrechter.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. In artikel 7:638 lid 2 BW is bepaald dat de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Bij invoering van het voorgenomen besluit door Arriva zijn verlofaanvragen van werknemers tot de gestelde bovengrens weliswaar gegarandeerd, maar zodra de bovengrens in een bepaalde periode wordt overschreden, verandert het wettelijk uitgangspunt van ‘ja-tenzij’ naar ‘nee’. Op zichzelf vindt de kantonrechter het niet onredelijk dat de werknemers, vertegenwoordigd door de COR, bezwaar maken tegen deze wijziging en willen vasthouden aan het wettelijke uitgangspunt. Verdedigd kan immers worden dat een periode van vakantie en verlof minder waardevol is wanneer een werknemer het moment daarvan niet zelf in alle vrijheid kan bepalen. Het feit dat op grond van de CAO OV en de CAO MUMO een vakantieregeling moet worden vastgesteld waarmee het bepaalde in artikel 7:638 lid 2 BW terzijde kan worden gesteld, maakt de beslissing van de COR om niet in te stemmen met een Bovengrens Verlof niet onredelijk. De cao’s verplichten partijen niet tot het treffen van een regeling met een bovengrens. Zij geven juist aan dat het aanwijzen van bepaalde tijdvakken voor verlof en spreiding van verlof en/of bundeling van vrije dagen een kwestie is van overleg met de ondernemingsraad. Nu met het voorgenomen besluit getornd wordt aan het wettelijk uitgangspunt dat de wensen van de werknemers leidend zijn bij het vaststellen van het tijdstip van verlof, is het niet onredelijk te noemen dat de COR zich terughoudend opstelt waar het gaat om het maximaliseren van verlofmogelijkheden. De kantonrechter is van oordeel dat de door Arriva aangevoerde argumenten en belangen, in verhouding tot de belangen die de COR behartigt, onvoldoende gewicht in de schaal leggen om tot het oordeel te komen dat de weigering tot instemming van de COR onredelijk is. Arriva heeft als belangrijkste argument voor de gewijzigde verlofregeling aangevoerd dat bij ongewijzigde instandhouding van de vakantie- en verlofregeling zij niet in staat zal zijn om de bus- en treindiensten in piekperiodes volgens vaste dienstregelingen te draaien. De kantonrechter heeft begrip voor dit standpunt, maar overweegt voorts dat piekmomenten zich in alle bedrijfstakken voordoen. De planmatige problemen waar Arriva voor staat, rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er een voor het gehele jaar en voor alle medewerkers geldende maximumregeling voor wat betreft het opnemen van vakantie moet worden getroffen, waarbij wordt getornd aan het wettelijk uitgangspunt dat de wensen van de werknemers met betrekking tot het opnemen van verlof leidend zijn. Overigens heeft Arriva naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn om zonder een Bovengrens Verlof de vaste dienstregelingen te rijden. Ook de huidige krapte op de arbeidsmarkt kan niet worden meegewogen als argument voor Arriva om te komen tot een Bovengrens Verlof. Al met al wijst de kantonrechter het verzoek om vervangende toestemming af.