Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 1 juli 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:9545
Feiten
Werkneemster is op 8 juni 2018 beëdigd als advocaat. Zij is op 1 februari 2020 bij De Brouwer Advocaten B.V. (hierna: DBA) in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst “voor de duur van de stage (tot 1 februari 2022)”. Werkneemster heeft niet gewerkt wegens ziekte en (aansluitend) zwangerschapsverlof van maart 2020 tot 25 januari 2021 en van 19 april 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Werkgever heeft aangezegd de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De Raad van de Orde van Advocaten Rotterdam heeft bepaald dat de stage van werkneemster met 24 maanden wordt verlengd vanaf 8 maart 2022. In geding is of de arbeidsovereenkomst door werkgever onregelmatig is opgezegd.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken en de toelichting die partijen daarop tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven, is gebleken dat het de bedoeling was om een overeenkomst aan te gaan tot het einde van de stageperiode van werkneemster. Partijen hebben daar vervolgens een concrete einddatum aan verbonden, namelijk 1 februari 2022. Gebleken is inmiddels dat zij bij het bepalen van de einddatum een rekenfout hebben gemaakt. Alhoewel de einddatum van 1 februari 2022 dus onjuist is berekend, stond beide partijen een overeenkomst voor bepaalde tijd, mét een einddatum, voor ogen. Niet gebleken is dat partijen ook beoogden rekening te houden met een eventuele verlenging van de stage, zoals inmiddels wel aan de orde is. Hier is niet over gesproken en in deze mogelijkheid is niet voorzien. De stelling van werkneemster dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat zij erop mocht vertrouwen dat deze ook ná de door partijen bepaalde einddatum zou voortduren, in het onverhoopte geval dat een verlenging van de stage aan de orde zou zijn, is gelet op dit alles dan ook niet juist. Daarbij heeft DBA duidelijk aangezegd, waaruit bleek dat DBA niet verder wilde na het eindeigen van de overeenkomst. Werkneemster heeft geen recht op een billijke vergoeding, nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werkgever.