Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 8 november 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:2163
Feiten
Werknemer is op 23 oktober 1993 in dienst getreden bij de Stichting Wellant, h.o.d.n. Wellantcollege mbo Rotterdam (hierna: Wellant). Werknemer heeft zich op 4 december 2017 ziekgemeld. Aan Wellant is een loonsanctie opgelegd door het UWV omdat het UWV de re-integratieverplichtingen van Wellant voor de zieke werknemer als onvoldoende heeft beoordeeld. Werknemer stelt dat hij als gevolg van het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door Wellant schade heeft geleden (door het missen van de transitievergoeding omdat hij tijdens het derde ziektejaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikte) en wenst vergoeding van die schade. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de schadevergoeding afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Wellant tekort is geschoten in de nakoming van de re-integratieverplichtingen maar desondanks niet schadeplichtig is omdat al een loonsanctie was opgelegd. Werknemer komt hiertegen in beroep.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Zijn stelling baseert werknemer op de door het UWV opgelegde loonsanctie. Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het UWV een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting aan Wellant heeft opgelegd omdat Wellant niet heeft voldaan aan haar verplichtingen in het kader van de Wet Poortwachter niet per definitie leidt tot de conclusie dat Wellant in de relatie tot werknemer is tekortgeschoten. Daarvoor is meer nodig. Partijen hebben wegens een conflict mediation gevoerd. Er is niet gesteld of gebleken dat Wellant in de lange periode van mediation de adviezen van haar bedrijfsarts niet heeft opgevolgd, en evenmin dat werknemer in die periode heeft aangegeven eerder te willen starten met de re-integratie in het tweede spoor. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat in de relatie tussen werknemer en Wellant geen verwijt is te maken aan Wellant van het feit dat het niet gelukt is om de re-integratie van werknemer vorm te geven binnen de door het UWV bij het opleggen van de loonsanctie gehanteerde tijdskaders. De vertraging in het opstarten van het tweedespoor re-integratietraject is veroorzaakt door de patstelling die was ontstaan tussen Wellant en werknemer en het langdurige mediationtraject, dat uiteindelijk niet is geslaagd. Het hof oordeelt dat geen sprake is van strijd met goed werkgeverschap en/of tekortschieten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door Wellant. Ook de stelling dat Wellant bewust haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen om aan de transitievergoeding te ontkomen, faalt in het verlengde hiervan. Hieruit volgt dat het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel is dat werknemer jegens Wellant geen aanspraak heeft op een schadevergoeding.