Rechtspraak
Hoge Raad, 25 november 2022
ECLI:NL:HR:2022:1732
Feiten
De franchisenemers exploiteren vestigingen van Domino’s Pizza. Zij hebben een franchiseovereenkomst gesloten met Domino’s Pizza Nederland B.V. De franchisenemers verkopen pizza’s en bijgerechten aan het publiek, waarvoor zij ingrediënten inkopen. Vervolgens worden met die ingrediënten (vooral) pizza’s bereid, die in de meeste gevallen online/telefonisch besteld worden en door koeriers naar de klant worden gebracht. De franchisenemers hebben geen pensioenvoorziening voor hun werknemers getroffen. Bpf Detailhandel is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf). Het gaat in deze zaak om de vraag of de franchisenemers verplicht zijn de pensioenvoorziening van hun werknemers onder te brengen bij Bpf Detaihandel, dus of zij vallen onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit. In eerste aanleg hebben de franchisenemers een verklaring voor recht gevorderd dar zij niet zijn aan te merken als werkgever in de zin van het Verplichtstellingsbesluit. De rechtbank heeft die vordering echter afgewezen.
Het hof overwoog als volgt. Partijen leggen de werkingssfeerbepaling van het Verplichtstellingsbesluit verschillend uit. Het hof is allereerst van oordeel dat pizza’s onder het begrip ‘waren’ vallen. Het begrip ‘waren’ bevat naar objectieve maatstaven ook etenswaren. De franchisenemers betwisten ook niet dat het (eind)product pizza een ‘waar’ is. Dat aan de verkoop van pizza’s een bereidingsproces vooraf gaat, maakt niet dat het geen ‘waar’ meer is. Dus ook bewerkte of bereide etenswaren zijn ‘waren’. Het Verplichtstellingsbesluit ziet op ‘alle waren’: een ruime omschrijving, met enkele uitgezonderde categorieën waartoe de pizza’s niet horen. Voorts overweegt het hof dat de werkingssfeerbepaling ruim is geformuleerd en daarmee een groot toepassingsbereik heeft. De franchisenemers houden zich bezig met het verkopen van pizza’s aan particulieren en voldoen dus aan deze omschrijving. Uit de omschrijving van de verplichtstellingsbepaling blijkt niet dat het bij hun inkoop moet gaan om ‘dezelfde waren’ die zij onbewerkt moeten verkopen. Juist de toepassing van de cao-norm brengt mee dat het begrip ‘dezelfde’ niet moet worden ingelezen.
Conclusie A-G Drijber
Een belangrijk argument van de franchisenemers is dat zij geen wederverkopers zijn. Uit het feit dat in bepaling c.1 het begrip ‘waren’ één keer wordt gebruikt, volgt volgens hen dat dit begrip niet twee verschillende betekenissen kan hebben. De waren die ingekocht en verkocht worden, moeten dus dezelfde waren zijn: er moet sprake zijn van wederverkoop van ‘dezelfde waren’. Daarvan is in hun bedrijfsvoering geen sprake: hun inkoop ziet op ingrediënten en hun verkoop ziet op door hen daarmee bereide pizza’s. Daarom vallen zij niet onder het Verplichtstellingsbesluit. De A-G ziet niet in dat het hof de term ‘waren’ in twee verschillende betekenissen zou hebben gebruikt. Zowel de ingrediënten voor een pizza als de bereide pizza zijn etenswaren en dus ‘waren’, temeer omdat het hof expliciet overweegt dat ‘waren’ ruim moet worden uitgelegd, en daaronder ook bewerkte of bereide etenswaren vallen.
Ook de klacht dat het hof heeft miskend dat de franchisenemers geen wederverkopers zijn, faalt. De franchisenemers gaan eraan voorbij dat het hof heeft geoordeeld dat zij hun bedrijf maken van de koop en verkoop van etenswaren aan particulieren, en dat het hof in dit oordeel heeft betrokken dat de franchisenemers de ingekochte waren gebruiken om de pizza’s te bereiden voorafgaand aan de verkoop aan particulieren. De tekst van bepaling I.c.1 biedt onvoldoende aanknopingspunten om daarin, met de franchisenemers, te lezen dat het slechts gaat om klassieke gevallen van wederverkoop, waarbij ingekochte waren in ongewijzigde staat worden doorverkocht. De enkele bewerking van etenswaren, zoals het beleggen van broodjes of het opwarmen van snacks etc., kan de verkoop ervan niet aan de werkingssfeer van de detailhandel onttrekken. Dit wordt anders als een winkel (tevens) een restaurantfunctie heeft, maar de vestigingen van de franchisenemers hebben dat niet.
Oordeel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).