Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 8 november 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:2180
Feiten
Werknemer en werkneemster (hierna gezamenlijk ‘werknemers’) zijn op respectievelijk 27 maart 2008 en 9 juli 2018 bij Rivas in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Ziekenhuizen van toepassing. Rivas heeft in 2018/2019 alle functies binnen haar organisatie opnieuw beschreven in het kader van het invoeren van een nieuw functiehuis. Bij e-mails van 5 februari 2019 heeft Rivas werknemer c.s. medegedeeld dat zij werden ingedeeld in de functie van stafmedewerker I. Werknemers hebben Rivas bij e-mail van 6 februari 2019 verzocht hen in te delen in de functie van stafmedewerker J, omdat de werkzaamheden die zij feitelijk uitvoeren beter zouden passen bij dat functieprofiel. Nadat Rivas voormeld verzoek had afgewezen hebben werknemers op 27 februari 2019 bezwaar gemaakt bij de Interne Bezwarencommissie (hierna: IBC). IBC heeft op 11 juni 2019 advies uitgebracht. Daarin heeft IBC overwogen dat er een verschil bestaat tussen de beoogde en de actuele situatie. IBS heeft niet geadviseerd in welke functiegroep werknemers moesten worden ingedeeld. Rivas heeft daarop op 12 juli 2019 geconcludeerd dat werknemers terecht in het functieprofiel stafmedewerker I zijn ingedeeld. Werknemers vorderen een verklaring voor recht dat hun functie dient te worden ingedeeld in de functie van stafmedewerker J. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Werknemers komen tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Uit het IBC-advies blijkt dat IBC van oordeel is dat er een verschil bestaat tussen de werkzaamheden in de beoogde en in de actuele situatie en dat er een plan moet worden gemaakt zodat de medewerkers daadwerkelijk taken uitoefenen die horen bij de functie stafmedewerker I maar dat betekent, anders dan werknemers aanvoeren, niet dat IBC adviseert werknemers in een andere functiegroep dan stafmedewerker I in te delen, laat staan dat IBC adviseert werknemers in te delen als stafmedewerker J. Het advies impliceert dus ook niet dat van Rivas in redelijkheid verwacht had mogen worden dat zij werknemers indeelde in de door hen gewenste functiegroep. De vraag of werknemers op grond van de werkzaamheden die zij verrichten moeten worden ingedeeld in de functiegroep stafmedewerker J, moet worden beantwoord aan de hand van de werkzaamheden die zij feitelijk verrichten. Daarbij is het, anders dan werknemers nog hebben aangevoerd, niet van belang welke werkzaamheden andere collega-P&O-medewerkers servicedesk verrichten. Het gaat er in deze procedure uitsluitend om of werknemers voor indeling in functiegroep J in aanmerking komen. Het hof is van oordeel dat werknemers er niet in zijn geslaagd hun stelling dat zij structureel werkzaamheden verrichten die tot indeling in de functie van stafmedewerker J moet leiden voldoende te onderbouwen. Het vonnis wordt bekrachtigd.