Naar boven ↑

Rechtspraak

FNV/Mebin
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 december 2022
ECLI:NL:RBOBR:2022:5316
WAMCA. Collectieve actie door FNV. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol met betrekking tot de ontvankelijkheidseisen.

Feiten 

Deze zaak betreft een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW. FNV stelt dat zij met Mebin van mening verschilt over de inzet(baarheid) van het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de CAO Mebin 2021-2022. Dit naar aanleiding van het besluit van Mebin om spaaruren af te boeken van het spaarurensaldo van werknemers die verplicht deelnemen aan het spaarurenmodel in verband met vorstdagen in februari 2021 en in verband met onvoldoende werk op woensdag 5 januari tot en met vrijdag 7 januari 2022. Volgens FNV handelt Mebin hiermee in strijd met de wet, met de cao en met de ministeriële regeling van 19 december 2019 inzake de verplichting tot loondoorbetaling bij onwerkbaar weer. Mebin voert verweer en concludeert in de eerste plaats dat FNV niet in haar vorderingen kan worden ontvangen omdat niet is voldaan aan veel van de eisen die in artikel 3:305a BW en in artikel 1018c lid 5 Rv worden gesteld aan collectieve acties. 

Oordeel 

De rechtbank toetst eerst aan artikel 1018c Rv en stelt vast dat FNV in de dagvaarding weliswaar is ingegaan op een aantal aspecten met betrekking tot haar ontvankelijkheid in deze procedure, maar dat zij onder meer niet duidelijk heeft aangegeven en afgebakend voor welke personen zij de belangen in deze procedure behartigt, en op welke categorie van die personen de onderscheidenlijke vorderingen betrekking hebben. Dit aspect acht de rechtbank met name van belang bij de beantwoording van de vraag of de vorderingen wel voldoen aan artikel 1018c lid 5 sub b Rv. De rechtbank stelt ook vast dat door Mebin uitvoerig verweer is gevoerd, waarbij zij gemotiveerd stelt dat aan een groot aantal ontvankelijkheidseisen, waaraan de indiener van een collectieve actie moet voldoen, niet is voldaan, op welk verweer FNV nog niet heeft kunnen reageren. Mebin heeft bovendien een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld. Over de vraag of een dergelijke reconventionele vordering zich wel leent voor een procedure als de onderhavige, en zo ja, welke gevolgen dit heeft voor deze collectieve actie en de door de rechtbank te nemen beslissingen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, is door partijen ook nog niets naar voren gebracht. De rechtbank ziet hierin aanleiding om in deze zaak een tweede schriftelijke debatronde te laten plaatsvinden, waarin partijen zich over een en ander nader kunnen uitlaten, voordat de rechtbank haar beslissing zal geven over de ontvankelijkheidsvragen van artikel 1018c lid 5 Rv, en eventueel vervolgens beslissingen zal geven als bedoeld in artikel 1018e lid 1 Rv (aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger) en artikel 1018e lid 2 Rv (omschrijving van de vordering en de nauw omschreven groep). De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol voor het nemen van een conclusie van repliek door FNV, waarna Mebin een conclusie van dupliek zal mogen nemen.