Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 22 december 2022
ECLI:NL:RBLIM:2022:10522
Feiten
Werknemer is sinds 6 februari 2017 in dienst van werkgeefster in de functie van videograaf. Vanaf 6 juli 2022 is werknemer arbeidsongeschikt. Tijdens zijn ziekte heeft werknemer werkzaamheden voor derden verricht (althans in ieder geval de bereidheid daartoe uitgesproken) die vergelijkbaar zijn met zijn werkzaamheden bij werkgeefster. Werknemer heeft daardoor niet alleen in strijd met zijn re-integratieverplichtingen gehandeld, maar er ook blijk van gegeven zich niet eerlijk te hebben opgesteld tegenover de arboarts en tegenover zijn werkgeefster over zijn persoonlijke toestand. Om deze reden is werknemer op staande voet ontslagen. Bij brief van 25 oktober 2022 heeft werknemer zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet onterecht is verleend en heeft zich beschikbaar gesteld de bedongen arbeid te verrichten. Volgens werknemer heeft hij recht op doorbetaling van loon en hij verzoekt werkgeefster onder meer te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon vanaf 22 oktober 2022.
Oordeel
In een andere tussen partijen aanhangig gemaakte zaak heeft werknemer eveneens (door)betaling van (achterstallig)loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, gevorderd. Nu de kantonrechter de loonvordering in die zaak heeft toegewezen, heeft werknemer bij de onderhavige vordering geen belang meer, zodat die zal worden afgewezen. Iedere partij zal de eigen proceskosten betalen.