Naar boven ↑

Rechtspraak

Autoschade Zutphen B.V./ werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 4 juli 2022
ECLI:NL:GHARL:2022:5643
Werknemer is terecht op staande voet ontslagen, omdat hij voor privédoeleinden zonder toestemming geld uit de kas weggenomen heeft, althans het contant ontvangen geld niet of niet volledig heeft afgedragen.

Feiten

Werknemer is op 1 augustus 2018 bij ASZ, een autoschadeherstelbedrijf, in dienst getreden. Tot 1 april 2018 was de onderneming eigendom van de vader van werknemer. Per 1 augustus 2018 heeft een groep autoschadeherstelbedrijven ASZ overgenomen. Werknemer is na overname aangebleven. In het najaar van 2020 hebben C en D Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld. Werknemer en zijn partner A, die ook bij ASZ werkte, zijn gehoord door Hoffmann. Daarvan is een verslag opgesteld, dat niet door werknemer is ondertekend. Op 20 oktober 2020 zijn werknemer en A op staande voet door ASZ ontslagen. Bij een brief van 21 oktober 2020 heeft C aan werknemer bericht dat aan het ontslag o.a. ten grondslag ligt dat werknemer schade aan auto’s heeft hersteld, maar geen factuur heeft verzonden. Werknemer zou daarnaast contant overuren van werknemers uitbetalen, voor privédoeleinden zonder toestemming geld uit de kassa hebben weggenomen, de tankpas privé hebben gebruikt, geld hebben gestolen en werkzaamheden hebben verricht voor andere bedrijven, zonder dat de werkgever daarvoor een vergoeding zou hebben ontvangen. Op 2 maart 2022 heeft de kantonrechter in een andere procedure geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat werknemer in zijn werkzaamheden voor zijn onderneming B schade heeft berokkend aan Autoschade Zutphen. In onderhavige procedure vordert werknemer vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling. De kantonrechter heeft het ontslag vernietigd, de arbeidsovereenkomst ontbonden en ASZ veroordeeld tot betaling van salaris.

Oordeel

Een van de ontslaggronden is dat werknemer voor privédoeleinden zonder toestemming geld uit de kas weggenomen heeft, althans het contant ontvangen geld niet of niet volledig heeft afgedragen. Dat werknemer dit heeft gedaan volgt uit de verklaring van werknemer zoals deze door Hoffmann is genoteerd. Hoewel werknemer de omstandigheden waaronder deze verklaring is afgelegd heeft bestreden, heeft hij de feitelijke juistheid van dit deel van de verklaring niet bestreden. Het hof gaat ervan uit dat werknemer zich een bedrag van ten minste € 1.500 maar in feite € 2.000 heeft toegeëigend. Naar het oordeel van het hof staat vast dat hiermee sprake is van verduistering althans het zich wederrechtelijk toe-eigenen van gelden van de werkgever, zoals genoemd in artikel 7:678 BW. Het hof tekent daarbij aan dat als juist zou zijn, zoals werknemer heeft gesteld, dat het zwartgeldcircuit binnen het bedrijf en het door hem naar eigen believen tot zich nemen van gelden van de vennootschap al bestond toen zijn vader nog eigenaar was, werknemer er niet van uit mocht gaan dat deze praktijken na de verkoop van het bedrijf (en de daarbij behorende overgang van onderneming), ongewijzigd mochten en konden worden voortgezet. Het verweer van werknemer dat er in augustus 2018 een afspraak zou zijn gemaakt met C over het bestaan van een zwartgeldkas en de verdeling van zwart geld in drie gelijke delen (C, D en werknemer), heeft werknemer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Verder is niet gesteld of gebleken dat werknemer het complete door hem onttrokken bedrag weer heeft besteed aan de zaak of heeft terugbetaald. Aan de stellingen van werknemer dat hij tegenover het weggenomen geld, bedragen heeft (terug)betaald, gaat het hof daarom voorbij. Alles overziende is het hof van oordeel dat sprake is van een dringende reden die voldoende is voor het ontslag op staande voet. Of werknemer zich wel of niet schuldig gemaakt heeft aan de andere in de ontslagbrief genoemde verwijten kan bij deze stand van zaken daarmee in het midden blijven. Vanaf de datum van ontslag tot aan de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is aan werknemer loon c.a. toegewezen. Werknemer heeft echter geen werkzaamheden verricht. Dit komt naar oordeel van het hof voor risico van werknemer, zowel voor de periode waarin er nog geen rechterlijk oordeel was, als voor de periode dat werkgever op grond van het oordeel van de kantonrechter verplicht was werknemer tot het werk toe te laten. Werknemer wordt veroordeeld tot terugbetaling van het hem betaalde loon vanaf 20 oktober 2020 tot 1 mei 2021. Hoewel het handelen op zichzelf ernstig verwijtbaar is, oordeelt het hof dat niet is gebleken dat werknemer eerder is gewaarschuwd dan wel duidelijke instructies heeft gekregen hoe te handelen. Aan werknemer wordt dan ook wel een transitievergoeding toegekend.