Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 21 oktober 2022
ECLI:NL:RBGEL:2022:7224
Opvolgend werkgeverschap. Werkgever moet werkneemster transitievergoeding betalen. Arbeidsovereenkomst is op initiatief van werkgever niet verlengd en van rechtswege geƫindigd.

Feiten 

Werkneemster is op 8 april 2019 in dienst getreden van Tempo Team. Per 1 januari 2020 kwam zij in dienst van bedrijf X. Binnen drie maanden, namelijk per 22 maart 2021, is zij op basis van een arbeidsovereenkomst fase A met uitzendbeding in dienst van werkgever, een aan bedrijf X gelieerde onderneming, in dienst getreden als productiemedewerker. In artikel 3.2. van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is bepaald dat het dienstverband eindigt 'als de ter beschikkingstelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever'. Werkneemster werd ingeleend door de onderneming bedrijf Y die voor bedrijf Z verpakkingswerkzaamheden uitvoerde. De door bedrijf Y verrichte activiteiten zijn door haar beëindigd per 31 mei 2022. Die activiteiten worden vanaf 1 juni 2022 verricht door bedrijf A. Werkneemster is op 1 juni 2022 in dienst getreden bij bedrijf A en verzoekt onder meer een transitievergoeding.

Oordeel 

Tussen partijen is niet in debat dat sprake is van opvolgend werkgeverschap door de aansluitende indiensttreding van werkneemster bij bedrijf A. Anders dan werkgever betoogt, ontslaat dit hem echter niet van de verplichting om aan het einde van het dienstverband met werkneemster een transitievergoeding te betalen. De arbeidsovereenkomst is op initiatief van werkgever niet verlengd en is van rechtswege geëindigd. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673 lid 1 BW. In lijn met hetgeen het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in zijn arrest van 27 oktober 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:4808) is de kantonrechter van oordeel dat met opvolgend werkgeverschap in artikel 7:673 lid 1 sub 3 BW is bedoeld een arbeidsovereenkomst tussen dezelfde partijen. Dat is hier niet aan de orde nu werkneemster bij een andere werkgever in dienst is getreden. Dat de oorzaak van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst door werkgever is gelegen in het verlies van de opdracht van bedrijf X maakt dat niet anders. De conclusie is dat werkgever aan werkneemster de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW is verschuldigd. Nu werkgever de hoogte van de door werkneemster verzochte transitievergoeding van € 2.013,67 bruto verder niet heeft weersproken, wordt dit bedrag toegewezen.