Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 4 november 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:10305
Feiten
Werknemer is op 1 september 2016 in dienst getreden bij werkgeefster. De laatste functie die werknemer vervulde, is die van manager, met een salaris van € 4.000 bruto exclusief emolumenten voor 16 uur per week. Werkgeefster is een onderneming die inkomsten genereert uit het beheren/exploiteren van een vastgoedportefeuille. De eigenaar/statutair bestuurder, die daarnaast ook nog een vastgoedportefeuille in privé had, komt te overlijden met als gevolg dat de onderneming wordt nagelaten aan twee minderjarige kinderen en zijn partner. Sindsdien is de Stichting administratiekantoor de Zonnebloem (hierna: de STAK) enig aandeelhouder. De certificaten van aandelen van deze STAK worden gehouden door de minderjarige kinderen. De privévastgoedportefeuille is rond zijn overlijden omgezet in AGB Beheer C.V. (hierna: de CV) met de Stichting AGB als beherend vennoot, waarvan de statutair bestuurder tevens statutair bestuurder van de STAK is. Werknemer verricht(te) zijn werkzaamheden niet alleen voor de vastgoedportefeuille van werkgeefster maar ook voor de andere entiteiten, waaronder de CV. De hieraan verbonden loonkosten worden niet aan de andere entiteiten doorbelast. Op 25 maart 2022 heeft werkgeefster het UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen, bestaande uit ‘een slechte of slechter wordende financiële situatie’ en ‘organisatorische veranderingen’. Werknemer is in diezelfde periode vrijgesteld van werkzaamheden en heeft sindsdien niet meer gewerkt. Het UWV heeft de toestemming geweigerd omdat (i) werkgeefster de slechte financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt en (ii) zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is dat de functie van werknemer komt te vervallen. Werkgeefster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van organisatorische veranderingen en een financiële noodzaak.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat de financiële stukken die werkgeefster ter onderbouwing van de financiële noodzaak heeft overgelegd in het licht van het gemotiveerde verweer van werknemer onvoldoende zijn toegelicht. De kantonrechter moet het verzoek toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als het UWV. Werknemer betwist de financiële noodzaak voor het ontslag. Hij voert allereerst aan dat bij de beoordeling ook de financiële situatie van de CV moet worden betrokken, omdat hij ook voor de CV werkzaam was en omdat werkgeefster en de CV (organisatorisch) een twee-eenheid zijn. De kantonrechter volgt het standpunt van werknemer. Weliswaar volgt uit artikel 3 van de Ontslagregeling dat de bedrijfseconomische reden wordt beoordeeld bij de onderneming van de werkgever en in beginsel niet bij de groep of een concern, maar de kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval vanwege de nauwe verwevenheid tussen beide entiteiten aanleiding bestaat van dat beginsel af te wijken. Op grond van de overgelegde financiële stukken oordeelt de kantonrechter dat de financiële noodzaak voor het laten vervallen van de arbeidsplaats onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Werkgeefster heeft gesteld dat de werkzaamheden van werknemer dusdanig zijn verminderd (tot drie uur per week) dat de statutair bestuurder deze (naast zijn bestuurstaken) zelf kan uitvoeren. De kantonrechter is eveneens van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat, door substantiële vermindering van de werkzaamheden van de werknemer, organisatorische wijzigingen noodzakelijk zijn waardoor de arbeidsplaats van werknemer komt te vervallen. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.