Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 5 december 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:11574
Feiten
Werknemer is op 1 augustus 2004 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RVO Horses B.V. (hierna: RVO) in de functie van inspecteur buitendienst met een salaris van € 3.850 bruto exclusief emolumenten. Werknemer is vanaf 19 augustus 2019 arbeidsongeschikt. Aan hem is met ingang van 16 december 2021 een WIA-uitkering toegekend. RVO heeft op 25 november 2020 per e-mail aan werknemer verzocht een overzicht van de weken/dagen dat hij met vakantie is geweest te verstrekken. RVO schrijft verder dat wanneer zij geen gedocumenteerd overzicht van werknemer ontvangt, zij ervan uitgaat dat werknemer alle vakantiedagen heeft opgenomen en dat er geen saldo meer openstaat voor 2020. Bij e-mail van 18 december 2020 heeft (de gemachtigde van) werknemer bericht dat van vakantie opnemen tijdens arbeidsongeschiktheid geen sprake kan zijn. De arbeidsovereenkomst van werknemer is op 24 maart 2022 met toestemming van het UWV opgezegd en is per 5 juli 2022 geëindigd. RVO heeft het salaris van december 2021, de dertiende maand en transitievergoeding aan werknemer betaald. Werknemer verzoekt RVO te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen plus wettelijke verhogingen.
Oordeel
De transitievergoeding is door RVO op 27 oktober 2022 betaald, waardoor alleen de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen wegens de te late betaling. Ook de dertiende maand en het salaris over december 2021 zijn pas in mei 20022 uit betaald, waardoor de wettelijke verhoging ook ten aanzien van deze betalingen toewijsbaar is. Het enkele feit dat werknemer enkel reageert wanneer het aankomt op salariëring, is geen geldige reden om de betaling niet tijdig te voldoen. De kantonrechter ziet wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. Werknemer verzoekt eveneens betaling van de 54 vakantiedagen die hij heeft opgebouwd tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en die hij niet heeft opgenomen. Hij voert daartoe aan dat tijdens ziekte alleen met instemming van de werknemer dagen als vakantiedagen kunnen worden aangemerkt en dat hij deze instemming niet heeft gegeven. Gelet op de verjaringstermijn van vijf jaar zijn de bovenwettelijke vakantiedagen niet vervallen. Het gaat immers om vakantiedagen over 2020 en 2021 en die termijn is niet verstreken. Ten aanzien van de wettelijke vakantiedagen overweegt de kantonrechter dat niet in geschil is dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is en geen re-integratieverplichtingen had. Dit leidt ertoe dat de situatie zich voor kan doen dat werknemer geacht wordt niet in staat te zijn vakantie op te nemen. RVO voert aan dat werknemer daartoe wel in staat was en heeft in dat kader verwezen naar het verblijf van werknemer in 2020 in het buitenland om zijn zoon te begeleiden bij paardrijwedstrijden. Werknemer heeft uitvoerig toegelicht dat van recuperatie absoluut geen sprake was. De kantonrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door werknemer geschetste gang van zaken. Werknemer heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest zijn vakantieaanspraken te benutten. Ook kan RVO geen geslaagd beroep doen op de door haar verzonden e-mail van 25 november 2020. De gemachtigde van werknemer heeft op 18 december 2020 richting RVO gereageerd, waaruit het voor RVO duidelijk had moeten zijn dat werknemer zich op het standpunt stelt dat hij geen vakantie heeft opgenomen en dus ook niet heeft ingestemd met het opnemen van vakantiedagen. Het verzoek tot betaling van 54 niet opgenomen vakantiedagen wordt toegewezen. Ook de ter zitting gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.