Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 30 december 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:11617
Feiten
Werknemer is op 4 januari 2021 in dienst getreden bij werkgever als chauffeur. Werknemer heeft op 24 november 2021 een afspraak gehad met de bedrijfsarts over zijn inzetbaarheid. Op 9 december heeft werknemer per mail aangegeven dat zijn contract 1 februari 2021 eindigt. Werkgever heeft vervolgens per mail en brief 16 januari als einde dienstverband aangegeven. Werknemer vordert onder meer het overige deel van zijn salaris van januari.
Oordeel
De discussie tussen partijen is of de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2022 of per 16/17 januari 2022 is geëindigd. Voorlopig kan nog niet vastgesteld worden wanneer de arbeidsovereenkomst precies is geëindigd. Dit is eventueel afhankelijk van nadere bewijslevering en in ieder geval van wat partijen met elkaar hebben besproken tijdens het telefoongesprek van 15 december 2021 naar aanleiding van de opzegging van werknemer van 9 december 2021. De concrete vragen die rijzen, is of werknemer wel bereid was te werken bij werkgever vanaf 16/17 januari 2022 en of dit voor werkgever voldoende duidelijk is geweest, en zo niet, of werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij in de laatste periode van het dienstverband tot 1 februari 2022 door werkgever is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, terwijl zijn loon wel zou worden doorbetaald. De kantonrechter acht het gewenst om de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen te bespreken. Werknemer zal daarbij ook in de gelegenheid worden gesteld om te stellen en te onderbouwen hoe het gevorderde bedrag aan achterstallig loon precies is opgebouwd en werkgever zal in de gelegenheid zijn om de kennelijke stelling dat hij het dienstverband van werknemer al correct heeft afgerekend, te onderbouwen.