Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 januari 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:11866
Feiten
Op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is werknemer op 1 juli 2021 bij RoTa Food Trading B.V. (RoTa Food) in dienst getreden. De einddatum van de arbeidsovereenkomst is bepaald op 2 januari 2022. Op vrijdag 15 oktober 2021 heeft op de werkplek een woordenwisseling plaatsgevonden, waarna werknemer de werkplek verlaten heeft. Op 18 oktober 2021 is werknemer niet op het werk verschenen waarna RoTa Food telefonisch contact met werknemer heeft opgenomen. Daarna hebben meerdere contactmomenten met werknemer en RoTa Food plaatsgevonden waarbij RoTa Food de conclusie heeft getrokken dat werknemer ontslag heeft genomen. Werknemer verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd.
Oordeel
Dat werknemer op vrijdag 15 oktober 2021 te kennen heeft gegeven ontslag te nemen bij RoTa Food is voldoende komen vast te staan. Onderkend wordt dat RoTa Food op 18 oktober 2021 gebeld heeft met werknemer en hem de vraag heeft voorgelegd of hij weer zou komen werken. Niet weersproken is dat werknemer daarop geantwoord heeft in de zin van: “Hoe moet ik terugkeren, nadat hij mij zo in het bijzijn van anderen heeft uitgescholden?”. Daaruit blijkt niet zozeer van onwil om terug te komen op zijn mededeling van ontslagneming, als wel van een gevoelde belemmering om dat te doen, omdat het hem nog hoog zat. Onder deze omstandigheden heeft RoTa Food op 18 oktober 2021 niet zonder meer de conclusie kunnen trekken dat werknemer persisteerde in zijn mededeling ontslag te nemen. Er is geen sprake geweest van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waaruit blijkt dat werknemer dat heeft gewild, waarbij tevens van belang is dat werknemer niet, althans niet goed, in staat lijkt te zijn geweest zijn wil hieromtrent te bepalen als gevolg van zijn gemoedstoestand. Daarbij speelt mee dat op 18 oktober 2021 niet tegen werknemer is gezegd welke gevolgen vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem zou kunnen hebben. De kantonrechter is van oordeel dat RoTa Food onvoldoende uitvoering gegeven heeft aan de op haar rustende onderzoeksplicht naar de werkelijke bedoeling van de mededelingen en gedragingen van werknemer, waaruit zij een ontslagneming heeft afgeleid. Voor zover RoTa Food op 18 oktober 2021 in de middag uitgegaan is van ontslagneming door werknemer, waarover zij kennelijk nog twijfelde eerder die dag, geldt dat zij in dat geval werknemer niet aan die ontslagneming heeft mogen houden, gelet op de eisen van de goede trouw, in verband met de ingrijpende gevolgen die een eenzijdige ontslagneming op staande voet in beginsel voor werknemer heeft. Daarbij is van belang dat werknemer in de avond van 18 oktober 2021 te kennen heeft gegeven dat hij zich heeft laten opjutten, en op 21 oktober 2021 heeft meegedeeld geen ontslag te hebben genomen, wat bijdraagt aan het beeld dat de mededeling van werknemer omtrent ontslagneming en zijn gedrag niet werkelijk gericht lijken te zijn geweest op beëindiging van het dienstverband. Door zo kort na de mededeling van ontslagneming hierop terug te komen, heeft werknemer te kennen gegeven dat de ontslagneming niet overeenkwam met zijn wil en heeft RoTa Food hem daaraan niet mogen houden, mede omdat RoTa Food zonder al te veel nadeel te lijden werknemer weer aan het werk had kunnen zetten. Zodoende verklaart de kantonrechter voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is beëindigd op 15 oktober 2021.