Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 15 februari 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:1090
Recht op loon tijdens ziekte, verrekening min-uren. Werkneemster enige tijd onbereikbaar. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

Feiten

Werkneemster is op 22 juli 2019 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van zelfstandig werkend kok tegen een salaris van € 2.000 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van ongeveer 12 maanden en eindigde op 1 augustus 2020. Werkneemster heeft zich op 13 maart 2020 ziekgemeld, waarna zij op 23 maart 2020 werkgeefster heeft bericht dat zij verwachtte op 25 maart 2020 haar werkzaamheden te kunnen hervatten. Werkneemster hervat haar werkzaamheden niet. Voor werkgeefster aanleiding om werkneemster via e-mailberichten aan te geven (a) dat zij haar werkzaamheden niet heeft hervat, (b) dat zij niet bereikbaar is en dat er sprake is van werkweigering als zij niet snel contact opneemt, (c) dat nu zij geen contact heeft opgenomen ervan wordt uitgegaan dat zij per 31 maart 2020 ontslag heeft genomen en (d) dat er een eindafrekening zal worden opgesteld. Eind april bericht werkneemster dat haar salaris over de maand niet was gestort. Een gesprek tussen partijen volgt. Werkgeefster heeft werkneemster vervolgens een gewijzigde arbeidsovereenkomst toegezonden waarin staat dat de arbeidsovereenkomst per 15 mei 2020 eindigt. Werkneemster heeft op 11 mei 2020 en 11 februari 2022 werkgeefster geschreven en gesommeerd aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Werkneemster vordert in conventie onder meer loon over de maanden april tot en met juli 2020, betaling van vakantietoeslag en niet opgenomen vakantiedagen. Werkgeefster betwist dat werkneemster vanwege ziekte niet heeft gewerkt. Zij mocht het bericht van werkneemster van 23 maart 2020 opvatten als een herstelmelding. Aangezien werkneemster sindsdien niet meer heeft gewerkt en evenmin bereikbaar was, heeft zij volgens werkgeefster geen recht op loon. Subsidiair voert werkgeefster aan dat de loondoorbetalingsverplichting op 8 mei 2020 is geëindigd omdat werkneemster op die dag gezegd heeft niet meer te komen werken en partijen gezamenlijk tot een einde van het dienstverband zijn gekomen. In reconventie vordert werkgeefster werkneemster te veroordelen tot betaling van € 370,65 netto (eindafrekening) en betaling van min-uren. Volgens werkgeefster was werkneemster op de hoogte van haar min-uren en heeft zij desondanks geen actie ondernomen om deze in te halen. De min-uren komen daardoor voor haar rekening en risico.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat - anders dan werkgeefster stelt - werkneemster zich met het bericht van 25 maart 2020 niet hersteld heeft gemeld. Het bericht bevat immers geen ondubbelzinnige verklaring dat zij (per 25 maart 2020) weer beter zou zijn zodat werkgeefster daarop ook niet mocht vertrouwen. Dit betekent dat werkneemster met ingang van 13 maart 2020 arbeidsongeschikt was en recht had op doorbetaling van haar loon. Dat werkneemster vervolgens een maand lang onbereikbaar was, maakt deze beoordeling niet anders. Gesteld noch gebleken is dat werkgeefster op grond van artikel 7:629 BW gerechtigd was het loon te stoppen en/of op te schorten en dat zij dat ook heeft gedaan. Ook het verweer dat de loondoorbetalingsverplichting op 8 mei 2020 is geëindigd volgt de kantonrechter - op grond van de betwisting door werkneemster - niet. Dit betekent dat het dienstverband pas per 1 augustus 2020 is geëindigd en werkneemster over de periode april tot en met juli 2020 recht heeft op loon. Ten aanzien van de vraag of werkgeefster de min-uren mag verrekenen verwijst de kantonrechter naar artikel 7:628 lid 1 BW: dat werkneemster arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor de uren niet in de zomer heeft kunnen inhalen, zoals werkgeefster heeft gesteld, behoort tot het risico van werkgeefster. Dit betekent dat de min-uren niet verrekend mogen worden. Ook de door werkneemster gevorderde wettelijke verhoging van 50%, de wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.