Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10 februari 2023
ECLI:NL:RBDHA:2023:1656
Feiten
Werkneemster is op 28 januari 2013 in dienst getreden bij Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden (hierna: SHBH). In april 2014 meldt werkneemster zich ziek waarna periodes van herstel en ziekte zich met elkaar afwisselen en een re-integratietraject wordt gestart. Op 29 januari 2018 meldt werkneemster zich opnieuw ziek. Ingevolge een verzuimrapportage van de arbodienst zijn er beperkingen in het omgaan met stress en hoge werkdruk, maar wordt op korte termijn verbetering verwacht. In januari 2020 wordt aan werkneemster een WGA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. In het kader van een 26-wekenprognose bericht de bedrijfsarts SHBH op 1 juli 2020 dat herstel binnen zes maanden niet in de lijn der verwachting ligt. SHBH dient een ontslagaanvraag in bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Uit een vervolgens door het UWV aangevraagd deskundigadvies volgt dat niet is uitgesloten dat werkneemster binnen zes maanden zal herstellen voor aangepaste werkzaamheden. SHBH trekt daarop haar ontslagaanvraag weer in. Eind 2021 verzoekt SHBH om een deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van werkneemster. De verzekeringsarts concludeert dat een beoordeling daarvan niet aan de orde is omdat geen sprake is van benutbare mogelijkheden. In het kader van een WIA-herkeuring stelt het UWV op 3 maart 2022 vast dat werkneemster nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Uit de 26-wekenprognose d.d. 14 april 2022 volgt dat binnen een redelijke termijn onvoldoende herstel wordt verwacht en dat werkneemster heeft verzocht om een second opinion. Volgens de secondopinionarts zijn er geen medische beperkingen en kan werkneemster binnen 26 weken terugkeren in eigen of een aangepaste functie. Het UWV wijst daarop de ontslagaanvraag af. Werkneemster meldt zich op 8 november 2022 opnieuw ziek. Kort daarna adviseert de arbodienst SHBH (wederom) elke vorm van stress of druk van buitenaf te vermijden. SHBH verzoekt daarop ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
Oordeel
Niet in geschil is dat werkneemster momenteel niet in staat is haar werkzaamheden te verrichten als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de vraag of werkneemster naar verwachting binnen 26 weken zodanig kan herstellen dat zij haar eigen, aangepaste of andere werkzaamheden kan verrichten, overweegt de kantonrechter als volgt. Er is sprake van een langdurig ziektebeloop. Werkneemster heeft sinds de ziekmelding van 29 januari 2018 tot op heden geen re-integratieactiviteiten verricht en haar belastbaarheid is gedurende deze periode steeds uitermate laag geweest. Daarnaast is de medische situatie van werkneemster in de afgelopen vijf jaar meermaals beoordeeld en uit de meeste (maar ook de laatste) beoordelingen volgt dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is en herstel binnen een redelijke termijn niet valt te verwachten. Op 25 september 2020 (arbodienst) en in mei 2022 (second opinion) is weliswaar andersluidend geoordeeld, maar het verwachte herstel noch enig daaropvolgende re-integratieactiviteit heeft zich verwezenlijkt. Bovendien is het secondopinionrapport niet onderbouwd, terwijl de daarin getrokken conclusie toch op zijn minst vragen oproept. Het advies van de arbodienst om stress en hoge werkdruk te vermijden, acht de kantonrechter gelet op de functies waar werkneemster voor opteert tot slot ook moeilijk realiseerbaar. SHBH heeft, het hele ziektebeloop in ogenschouw nemende, waarbij tot op heden nog geen enkel begin is gemaakt van enige re-integratieactiviteit, genoegzaam aangetoond dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat werkneemster binnen 26 weken zodanig zal herstellen dat zij haar eigen (aangepaste) of andere werkzaamheden kan verrichten en wijst het ontbindingsverzoek van SHBH toe. Werkneemster heeft recht op een transitievergoeding (€ 19.706,25 bruto), maar komt niet in aanmerking voor een billijke vergoeding.