Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 24 maart 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:2603
Feiten
Werkgever is een werkgever in de bouwnijverheid en valt als werkgever onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Op grond van de Wet Bpf is werkgever gehouden tot betaling van premies. De Cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid 2016-2018 (hierna: de cao) is van toepassing. Werkgever is een werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in de cao. Werkgever is aan het Opleidings- & Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra en het Aanvullingsfonds Bouw & Infra op grond van de statuten van deze fondsen een bijdrage verschuldigd voor elke dag waarover loon wordt ontvangen. De drie fondsen (hierna ook wel: de Fondsen) eisen werkgever te veroordelen tot betaling van € 101.099,77 aan het Bedrijfstakpensioenfonds, € 6663,21 aan het O&O-fonds en € 5480,51 aan het Aanvullingsfonds.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat – nu voldoende vast is komen te staan dat werkgever tot op heden in gebreke is gebleven met de op grond van de Wet Bpf en het Uitvoeringsreglement op hem rustende verplichting tot aanlevering van de vereiste loongegevens over 2018 – de Fondsen gerechtigd waren de verschuldigde premies te schatten en, tezamen met de verschuldigde bijdragen, door middel van nota’s bij werkgever in rekening te brengen. Omdat werkgever eveneens in gebreke is gebleven met zijn verplichting om de nota’s aan de Fondsen te betalen, liggen de (verminderde) vorderingen ten aanzien van de over 2018 verschuldigde bedragen voor toewijzing gereed. Concreet betekent dit dat werkgever veroordeeld wordt om aan het Bedrijfstakpensioenfonds een bedrag te betalen van € 36.036,52, aan het O&O-fonds een bedrag van € 2.370,92 en aan het Aanvullingsfonds een bedrag van € 2.276,09.