Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 18 januari 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:287
Feiten
Werknemer heeft van 1 maart 1989 tot en met 30 juni 1996 in loondienst gewerkt bij X. Hij had daar een pensioenregeling die was ondergebracht bij Nationale Nederlanden (hierna: NN). Van 5 januari 1997 tot en met 31 december 1997 heeft werknemer gewerkt bij Y. Van deze werkgever was de pensioenregeling ondergebracht bij Z, de rechtsvoorganger van gedaagde. In verband met een mogelijke waardeoverdracht van zijn pensioen van NN naar Z heeft werknemer tijdens de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst bij Y zijn pensioengegevens doorgegeven aan Z. Begin 2020 heeft werknemer bij NN en gedaagde informatie over zijn pensioen opgevraagd. NN heeft op 25 februari 2020 laten weten dat zij de verzekerde pensioenaanspraken van werknemer bij NN per 6 ju1i 1997 heeft overgedragen aan Z en dat zij dit per 16 december 1997 heeft verwerkt. In het archief van NN en gedaagde is geen verzoek om waardeoverdracht van werknemer van zijn pensioen van NN naar Z teruggevonden. Per e-mail van 6 maart 2020 en bij brief van 23 juni 2021 van zijn gemachtigde heeft werknemer gedaagde laten weten dat hij voor de overdracht van zijn pensioenaanspraken bij NN per 6 juli 1997 naar Z geen toestemming heeft gegeven. In de brief van 23 juni 2021 schrijft de gemachtigde van werknemer dat gedaagde door desondanks mee te werken aan de waardeoverdracht in strijd met artikel 16a lid 1 van de ‘Regelen verzekeringsovereenkomsten pensioen en Spaarfondsenwet’ heeft gehandeld. In de brief stelt werknemer dat hij hierdoor pensioenschade heeft geleden waarvoor hij gedaagde aansprakelijk stelt. Het pensioenverlies is berekend op € 93.385. In zijn brief vordert werknemer betaling van dit bedrag verminderd met het reeds bij gedaagde aanwezige pensioenkapitaal. Gedaagde heeft de vordering van werknemer in haar brief van 23 juli 2021 afgewezen. Werknemer vordert uitbetaling van het pensioenverlies.
Oordeel
Deze zaak draait om de vraag of gedaagde vanwege een schending van de regels omtrent waardeoverdracht (die inmiddels in de Pensioenwet staan waardoor de ‘Regelen verzekeringsovereenkomsten pensioen en Spaarfondsenwet’ zijn komen te vervallen) gehouden is om aan werknemer de door hem gevorderde pensioenschade te vergoeden. Op basis van de overgelegde stukken en de stellingen over en weer kan de kantonrechter op dit moment niet vaststellen of werknemer al dan niet heeft ingestemd met de waardeoverdracht van zijn pensioen van NN naar gedaagde. In principe ligt het geven van een bewijsopdracht in zo’n situatie voor de hand. De kantonrechter zal hier in de onderhavige situatie echter niet toe overgaan omdat het verjaringsverweer van gedaagde slaagt. In de onderhavige situatie is de lange verjaringstermijn verstreken. Volgens werknemer is de schadeveroorzakende gebeurtenis de waardeoverdracht van zijn pensioenaanspraken van NN naar gedaagde. Tussen partijen staat vast dat deze waardeoverdracht in ieder geval ten tijde van de brief van Z van 27 oktober 1998 was geëffectueerd. Als daarbij de lange verjaringstermijn van 20 jaar wordt opgeteld dan betekent dat dat de lange verjaringstermijn op 27 oktober 2018 was voltooid. Werknemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de verjaring in die periode heeft gestuit. Als al zou komen vast te staan dat hij direct na ontvangst van de brief van 27 oktober 1998 zou hebben geklaagd, hetgeen gedaagde heeft betwist, dan heeft dit hoogstens tot gevolg dat de verjaringstermijn op een later moment in 2018 zou zijn geëindigd. Enige andere stuitingshandeling heeft werknemer niet gesteld en uit de overgelegde correspondentie volgt dat werknemer op zijn vroegst in maart 2020 heeft geklaagd over de waardeoverdracht. Dit is te laat waardoor de vordering van werknemer is verjaard.