Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 11 april 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:585
Feiten
SPNG is een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak groothandel. Itsme heeft de uitvoering van de met haar werknemers gesloten pensioenovereenkomsten ondergebracht bij SPNG. Hiertoe is telkens een uitvoeringsovereenkomst tussen partijen gesloten. In het Conventant is onder andere vastgelegd: “De deelnemer die vanaf 1 januari 2015 tenminste 35% arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt, heeft recht op (gedeeltelijke) voortzetting van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling zonder dat daarvoor premie verschuldigd is mits en in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het deelnemerschap aan deze pensioenregeling en is voldaan aan alle overige voorwaarden die hieraan in dit reglement zijn gesteld. Deze wijze van voortzetting wordt verder “premievrije deelneming” genoemd.” Itsme heeft de met SPNG gesloten uitvoeringsovereenkomst bij brief van 9 oktober 2020 met ingang van 1 januari 2021 opgezegd. SPNG heeft deze opzegging bij brief van 16 februari 2021 bevestigd. Itsme heeft in eerste aanleg o.a. gevorderd dat in rechte zou worden vastgesteld dat SPNG dient te voorzien in premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid indien de voor 2021 ziek geworden werknemers van Itsme na afloop van de wachttijd van twee jaar overeenkomstig de WIA of IVA of opeenvolgende socialeverzekeringsrechten, arbeidsongeschikt zijn en recht verkrijgen op een WIA- of IVA-uitkering. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Itsme komt tegen de beslissing in hoger beroep.
Oordeel
De achtergrond van de vorderingen van Itsme is dat Itsme drie werknemers heeft die vóór 1 januari 2021 – de datum waarop de uitvoeringsovereenkomst tussen partijen eindigde – ziek zijn geworden, maar nog geen aanspraak hadden op een WIA-uitkering omdat de wachttijd van twee jaar op die datum nog niet was verstreken. In geschil is of deze werknemers recht hebben op premievrije pensioenopbouw bij SPNG vanaf het moment dat zij, na het verstrijken van de wachttijd, wel aanspraak hebben op een WIA-uitkering. Het hof oordeelt dat naar de kern teruggebracht, het recht op premievrije deelneming is toegekend aan de deelnemer die ten minste 35% arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt. Het is niet in geschil dat de betrokken werknemers geen deelnemer meer waren op het moment dat zij aanspraak kregen op een WIA-uitkering. Het deelnemerschap eindigt immers indien de onderneming waar de deelnemer werkzaam is, niet langer een aangesloten werkgever is bij SPNG. Op basis van de bewoordingen en de systematiek van het Pensioenreglement geldt dat niet voldoende is dat de arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap is ontstaan. Anders dan Itsme lijkt te betogen, bestaat geen aanleiding alsnog tot een andere uitleg van het Pensioenreglement 2013 te komen op de grond dat deze uitkomst tot een onaannemelijk rechtsgevolg zou leiden omdat het gevolg zou zijn dat de betrokken werknemers geen aanspraak hebben op premievrijstelling bij ingang van de WIA-uitkering. Anders dan Itsme bepleit, acht het hof artikel 21 van het Pensioenreglement 2013 voldoende duidelijk. Voor toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid bestaat daarom geen grond. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.