Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer / werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 maart 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:3383
Loonvordering achterstallig loon. Begroting van het loon op grond van 7:628a lid 5 BW.

Feiten

Werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst met ingang van 19 februari 2018 als koerier in dienst van werkgeefster. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de cao-beroepsvervoer goederen van toepassing is, waarin onder meer is opgenomen dat werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid een aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting ontvangt tot 100%. Op 13 januari 2022 is werknemer ziek uitgevallen. Hij heeft over de maanden december 2022 en januari 2023 geen salaris ontvangen. Werknemer eist werkgeefster te veroordelen tot betaling van achterstallig loon. In 2022 ontving werknemer immers een maandsalaris gebaseerd op 94,35 uren. Werkgeefster had dit moeten aanbieden als vaste arbeidsomvang. Dit heeft werkgeefster niet gedaan zodat werknemer recht heeft op loon over de maanden december 2022 en januari 2023.

Oordeel

Werkgeefster is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Bij gebreke van een verweer daartegen wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werknemer. Aannemelijk is dat op grond van het door werknemer gestelde het gevorderde achterstallige loon over de maanden december 2022 en januari 2023 in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De gevorderde betaling van een bedrag van € 1.342,74 bruto per maand vanaf 1 februari 2023 zal worden toegewezen met betrekking tot de maand februari 2023, nu tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd dat werknemer ook voor die maand geen loon heeft ontvangen. Vanaf de maand maart 2023 betreft dit een toekomstige vordering die nog niet opeisbaar is en waarbij (nog) geen sprake is van verzuim aan de zijde van werkgeefster, zodat er nog geen reden is om dit deel (vanaf maart 2023) van de vordering op voorhand toe te wijzen. De wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen tot het maximum van 50%, aangezien geen gronden zijn gebleken voor matiging van dit percentage.