Naar boven ↑

Rechtspraak

UI/Österreichische Post AG
Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 mei 2023
ECLI:EU:C:2022:756
De enkele inbreuk op de AVG geeft geen recht op schadevergoeding.

Feiten

Sinds 2017 heeft Österreichische Post, een vennootschap naar Oostenrijks recht die actief is als handelaar in adressen, informatie verzameld over de politieke gezindheid van de Oostenrijkse bevolking. Met behulp van een algoritme dat rekening houdt met diverse sociale en demografische criteria, heeft zij ‘adressen van doelgroepen’ gedefinieerd. De aldus gegenereerde gegevens zijn aan verschillende organisaties verkocht om hen in staat te stellen doelgericht reclame te verzenden.

In het kader van haar werkzaamheden heeft Österreichische Post gegevens verwerkt waaruit zij door middel van statistische extrapolatie heeft afgeleid dat verzoeker in het hoofdgeding een hoge affiniteit had met een bepaalde Oostenrijkse politieke partij. Deze gegevens zijn niet aan derden doorgegeven. Verzoeker in het hoofdgeding, die geen toestemming had gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens, vond het echter beledigend dat hem een affiniteit met de partij in kwestie werd toegeschreven. Het feit dat er gegevens over zijn veronderstelde politieke opvattingen binnen die vennootschap werden bewaard, heeft hem erg boos gemaakt en ervoor gezorgd dat hij zijn vertrouwen is verloren en dat hij zich voor schut gezet voelde. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat er geen andere dan deze tijdelijke emotionele schade is vastgesteld.

Tegen deze achtergrond heeft verzoeker in het hoofdgeding bij het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (civiele rechter in eerste aanleg Wenen, Oostenrijk) beroep ingesteld, waarin hij vorderde Österreichische Post ertoe te veroordelen om de verwerking van de betrokken persoonsgegevens te staken en hem een bedrag van € 1.000 te betalen ter vergoeding van de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden. Bij beslissing van 14 juli 2020 heeft deze rechter het verzoek tot staken toegewezen, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Geen recht op schadevergoeding bij louter schenden AVG

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 82 lid 1 AVG aldus moet worden uitgelegd dat een inbreuk op de bepalingen van deze verordening op zich volstaat voor de toekenning van een recht op schadevergoeding. Wat in de eerste plaats de tekst van artikel 82 AVG betreft, bepaalt lid 1 van dit artikel dat ‘eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, [het recht heeft] om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade’. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt duidelijk dat het bestaan van ‘geleden schade’ een van de voorwaarden is voor het in die bepaling bedoelde recht op vergoeding, net zoals het bestaan van een inbreuk op de AVG en een causaal verband tussen die schade en die inbreuk, waarbij deze drie voorwaarden cumulatief vervuld moeten zijn.

Verder hebben de artikelen 83 en 84 AVG, die het opleggen van administratieve geldboeten en andere sancties mogelijk maken, hoofdzakelijk een bestraffend doel en zijn zij niet afhankelijk van het bestaan van individuele schade. De verhouding tussen de regels van artikel 82 AVG en die van de artikelen 83 en 84 AVG toont aan dat er een verschil bestaat tussen deze twee categorieën bepalingen, maar dat zij elkaar ook aanvullen in de zin dat naleving van de AVG wordt gestimuleerd, met dien verstande dat het recht van eenieder om schadevergoeding te vorderen de werking van de beschermende bepalingen van deze verordening vergroot en inbreukplegers kan weerhouden van herhaling van onrechtmatig gedrag. 

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 82 lid 1 AVG aldus moet worden uitgelegd dat een inbreuk op de bepalingen van deze verordening op zich niet volstaat voor de toekenning van een recht op schadevergoeding.

Geen drempels voor immateriële schadevergoeding

In het bijzonder blijkt uit overweging 10 AVG dat de bepalingen ervan met name tot doel hebben natuurlijke personen binnen de Unie een consistent en hoog niveau van bescherming tegen de verwerking van persoonsgegevens te bieden en daartoe een coherente en homogene toepassing van de regels inzake bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van deze personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens binnen de gehele Unie willen verzekeren (zie in die zin HvJ EU 16 juli 2020, Facebook Ireland en Schrems, C-311/18, ECLI:EU:C:2020:559, punt 101, en HvJ EU 12 januari 2023, Österreichische Post (Informatie over de ontvangers van persoonsgegevens), C-154/21, ECLI:EU:C:2023:3, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Door de vergoeding van immateriële schade ervan afhankelijk te stellen dat een bepaalde drempel van ernst wordt bereikt, zou de samenhang van de bij de AVG ingevoerde regeling kunnen worden aangetast, aangezien die drempel – waarvan de mogelijkheid om die vergoeding te verkrijgen afhankelijk zou zijn – hoger of lager zou kunnen worden gelegd naargelang van de beoordeling van de aangezochte rechter.

Deze uitlegging kan echter niet aldus worden opgevat dat een persoon die wordt getroffen door een inbreuk op de AVG met negatieve gevolgen voor hem, niet hoeft te bewijzen dat die gevolgen immateriële schade in de zin van artikel 82 van deze verordening opleveren.

Begroting schadevergoeding

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 82 AVG aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechters bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding die op grond van het in dit artikel verankerde recht op schadevergoeding verschuldigd is, de interne regels van elke lidstaat inzake de omvang van de geldelijke schadevergoeding moeten toepassen met inachtneming van meer Unierechtelijke regels dan alleen de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Gelet op de compensatoire functie van het recht op schadevergoeding krachtens artikel 82 AVG, moet een op deze bepaling gebaseerde geldelijke vergoeding – zoals de advocaat-generaal in wezen in de punten 39, 49 en 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt – als ‘volledig en daadwerkelijk’ worden beschouwd indien zij het mogelijk maakt de ten gevolge van de inbreuk op deze verordening werkelijk geleden schade volledig te vergoeden, zonder dat een dergelijke vergoeding vereist dat er een punitieve schadevergoeding wordt opgelegd.

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 82 AVG aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechters bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding die op grond van het in dit artikel verankerde recht op schadevergoeding verschuldigd is, de interne regels van elke lidstaat inzake de omvang van de geldelijke schadevergoeding moeten toepassen, voor zover de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen.